Uit de omstandigheid, dat de openingszitting van het congres werd gepresideerd door den Minister van Onderwijs, den heer De Monzy kon worden afgeleid, dat in ieder geval de Fransche Re geering niet afwijzend stond tegenover de door de filmproducenten naar voren te brengen wenschen. Het driedaagsch congres, dat serieus gewerkt heeft, leverde het volgende resultaat op: Eerstens werd de navolgende resolutie aangenomen: „Het congres enz. Overwegende dat de filmproducenten bij het verwerken van muziek in hun films, die voortaan geacht worden te zijn oor- spronkelijke cinematografische werken, niet anders dan als de uitgevers dezer muziek beschouwd moeten worden en die dus bijgevolg de bevoegdheid hebben om rechtstreeks de tantièmes (muziekauteursrechten) daarop in te vorderen; Beveelt de organisaties van filmproducenten aan om voor hun te vervaardigen films voortaan slechts met zulke componisten te onderhandelen, die in staat zijn de rechten van de in de films te verwerken muziek aan de filmproducenten over te dragen, in dezen zin, dat het hun (filmproducenten) is toegestaan rechtstreeks van de theaters de muziekauteursrechten in te vorderen." Tweedens werden voorstellen aangenomen, behelzende om den tekst der Berner Conventie aldus aangevuld of gewijzigd te krijgen: a. ,,In art. 2, eerste alinea, na de woorden tooneelwerken of „dramatisch-muzikale werken" toe te voegen: „cinematografi sche werken"; b. in art. 6bis toevoegen aan de eerste alinea „behoudens het geen is voorgeschreven in art. 14; c. in art. 1 Ibis, eerste alinea, na de woorden ,,en artistieke" toe te voegen „en cinematografische" d. in art. 14 ter vervanging van de alinea's 2 en 3 welke nu aldus luiden: Cinematografische vertooningen worden beschouwd als „letterkundige of kunstwerken. Wanneer door bijzondere „tooneelschikkingen of door de groepeering der vertoonde „voorvallen de acteur aan het werk een persoonlijk en „oorspronkelijk karakter heeft gegeven" 32

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1933 | | pagina 32