dat de nu ontstane electrische variaties eenige keeren worden ver sterkt en gevoerd naar den luidspreker waarin deze variaties in luchttrillingen worden omgezet; Overwegende, dat bij bovenbedoelde verrichtingen gebruik wordt gemaakt van een film en een geluidsinstallatie; dat deze laatste voornamelijk bestaat uit: een geluidsapparaat (soundbox) waarvan bovenbedoelde fotocel het voornaamste deel uitmaakt, een voorversterker in welke toestellen d* electrische een eind-of krachtversterker Stl°T' de soundbox komt' wordt versterkt, een geluidsregelaar, twee luidsprekers, één voor de zaal en één voor de cabine, een transformator, een gelijkrichter, accumulatoren; Overwegende, dat een film als de ingevoerde voor wat betreft de geluidsstrook, naar dezerzijds oordeel, is aan te merken als een toebehooren van de geluidsinstallatie of van de soundbox; Overwegende, dat meerbedoelde film als toebehooren der geluids installatie niet onder den aanhef van post 90 van het tarief is te rangschikken, daar de Tariefwet geen installaties belast maar goe deren waaruit deze zijn samengesteld; dat het bovenstaande ook geldt voor de film als toebehooren van het geluidsapparaat (soundbox) daar, zooals boven reeds is gezegd, in laatstgenoemd toestel lichtvariaties in electrische stroomen wor den omgezet, maar geen geluid ontstaat; dat er tevens nog op wordt gewezen, dat door middel eener ge luidsinstallatie muziek of geluiden niet langs mechanischen doch langs electrischen weg worden voortgebracht; Overwegende, dat de zending in quaestie als „films", ingevolge tariefpost 39, aan het desbetreffend recht van 10 der waarde is onderworpen; Overwegende, dat appellante zich derhalve door de beslissing van den Directeur terecht bezwaard acht; Gelet op artikel 8 der bovenaangehaalde Wet; Oordeelt het beroep gegrond. Aldus beslist in de zitting van 9 Juni 1933. De Afd. Voorzitter, w.g. GUÉPIN. 52

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1933 | | pagina 51