langrijke bijdrage behoorde te geven en, indien deze vraag bevesti
gend mocht worden beantwoord, hoe groot die bijdrage dan be
hoorde te zijn en tevens op welke wijze de leden in de gelegenheid
zouden kunnen worden gesteld daaraan deel te nemen.
De vraag zelve werd zonder veel woorden bevestigend beant»
woord, doch over de grootte van het bedrag, alsmede over de wijze,
waarop dit bedrag verkregen zou worden, waren aanvankelijk de
meeningen verdeeld. Er werd door sommigen gedacht aan hèt
organiseeren van speciale filmvertooningen, waarvan de opbrengst
ten goede aan de steunactie voor de werkloozen zou kunnen komen.
Aangezien men echter in het Hoofdbestuur vooropstelde, dat de
bijdrage van het bedrijf zelf behoorde te komen, zonder dat op het
bioscoopbezoekend publiek een beroep gedaan behoefde te worden/
kwam men spoedig tot de eenstemmige conclusie om een bedragi
van 10.000.ter beschikking van de Regeering te stellen, waar^
van ƒ5000.van het over 1934 verkregen batig saldo uit de
bondskas beschikbaar zou worden gesteld en de overige 5000.—-
dqor een vrijwillige heffing van de leden zou worden ontvangen.
Bekrachtiging van dit besluit zou het Hoofdbestuur van de e.k.
ledenvergadering vragen.
Nog een greep uit de behandelde onderwerpen.
Het Hoofdbestuur schonk nog aandacht o.a. aan de volgende
onderwerpen:
a. openbare filmvertooningen door vereenigingen;
b. klachten over vertraagde doorzendingen van films door de
Nederlandsche Spoorwegen;
c. het verwijderen van bioscoop-reclame uit postkantoren, op
last van den Minister van Binnenlandsche Zaken, zulks o#
instigatie van een Kamerlid, dat bij de begrooting-1935 daar
over had geklaagd;
d. de verlangens van het Bureau „Merea" met betrekking tot
betaling van musico-mechanische rechten;
e. de plannen van eenige buitenstaanders, die zelf geen kapitaal»
bezaten, tot oprichting van een film- en theaterbank;
51