Dit besluit beoogde nauwkeurig de rechtspositie vast te leggen
van de leden, die dergelijke bioscopen exploiteeren.
Hoewel de propagandistische arbeid, welke de reizende bioscoop
in den loop der jaren voor de cinematographie heeft verricht, alge-
meene erkenning vond, was men er niettemin van doordrongen, dat
het instituut „reizende bioscoop" geen sta-in-den-weg mocht worden
voor de vestiging van permanente bioscopen in gemeenten, waar de
belangstelling voor de bioscoop groeiende is.
Wanneer immers een reisbioscoop eenige tientallen voorstellingen
in een bepaalde plaats kan geven, dan moet zulks als een bewijs
geacht worden, dat deze plaats rijp is voor de vestiging van een
permanente bioscoop.
In het concept, zooals het door het Hoofdbestuur ontworpen was,
werd onder een reizende bioscoop een bioscoop verstaan, wier
bedrijf op ten hoogste 12 dagen per kalenderjaar in een zelfde
gemeente wordt uitgeoefend.
Bovendien zouden volgens dit concept door reizende bioscopen
in eenzelfde gebouw in totaal ten hoogste op 12 dagen per ka
lenderjaar bioscoopvoorstellingen gegeven mogen worden, resp.
op 18 dagen, wanneer het gebouw in een gemeente ligt, waarin
permanent géén bioscoop gevestigd is.
Ter ledenvergadering werd eenerzijds bepleit, aan reizende bio
scopen te verbieden voorstellingen te geven in plaatsen, waar per
manente bioscopen gevestigd zijn.
Anderzijds drong men erop aan het arbeidsveld der reizende
bioscopen niet in die mate te beperken als dat met het voorstel van
het Hoofdbestuur het geval was.
Het Hoofdbestuur vond hierin aanleiding zijn concept-besluit
zoodanig te wijzigen, dat reizende bioscopen ten hoogste op 12
dagen per jaar in eenzelfde gemeente bioscoopvoorstellingen zou
den mogen geven, resp. in totaal op 24 dagen, wanneer in zulk
een gemeente permanent geen bioscoop gevestigd is, echter met de
bepaling, dat voor voorstellingen in eenzelfde gebouw deze aantal
len resp. 12 en 18 bedragen.
Aldus gewijzigd werd dit besluit zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Verbod van onder-verhuur van films.
In verband met het Bondsbesluit d.d. 11 Februari 1935 werd,
mede krachtens besluit van de ledenvergadering aan art. 2 van de
Bondsvoorwaarden een derde alinea toegevoegd, welke er op was
23