nemende aan de nakeuring, een anderen maatstaf hadden aange legd dan de andere keurders. Om deze reden verklaarde het Bestuur geen termen aanwezig te achten, op grond waarvan het bedoelde journalisten als mede keurders voor de K.F.C, zou kunnen of willen weren. Wel verklaarde men zich bereid, om, indien en zoodra te dezen opzichte eenige vrees gegrond mocht blijken, onmiddellijk afdoen de maatregelen te treffen ter voorkoming van een toestand, die ook het Bestuur van de K.F.C, ongewenscht zou achten. Voorts werd ons de verzekering gegeven, dat het feit, hetwelk mede aanleiding gegeven had tot de door het Hoofdbestuur ge maakte bedenkingen, te weten, dat een journalist-keurder reeds vóór het uitbrengen van een film, en onmiddellijk na de keuring, die film aan een bespreking in een dagblad onderwierp, thans, dank zij de door het Bestuur van de K.F.C, getroffen maatregelen, niet meer zou voorkomen. Het Hoofdbestuur heeft zich met dit standpunt vanzelfsprekend. in het geheel niet kunnen vereenigen, en heeft dientengevolge voorgesteld de kwestie in een gezamenlijke bespreking nader on der de oogen te zien. Tijdens de reeds meer vermelde, in 't begin van Januari 1936 gehouden conferentie, is ook deze kwestie ter sprake gekomen. Een bepaald vergelijk is echter niet tot stand gekomen. Het Hoofdbestuur rest ten deze zich voorloopig tot een afwach tende houding te bepalen en akte te nemen van de verklaring van den Voorzitter der K.F.C., dat dit instituut slechts in vrede met den Bond wenscht te leven. Een derde moeilijkheid was ontstaan doordat de K.F.C, in ver band met de veelvuldige aanvragen om herkeuring de voorwaarde had gesteld, dat een film, welke ter herkeuring werd aangeboden, door den verhuurder zelf moest worden vertoond in een der Leid- sche theaters op een daartoe door de K.F.C, aangegeven tijdstip; de K.F.C, wenschte dus niet meer, zooals voorheen, voor het doen vertoonen zorg te dragen. Ook deze nieuwe regeling werd door de K.F.C, vastgesteld zon der dat daaromtrent overleg was gepleegd. De gestelde voorwaarde is dezerzijds niet geaccepteerd, omdat men de kosten, aan de herkeuring verbonden, bezwaarlijk ten laste van de filmverhuurders kan brengen. De veelvuldige aanvragen om herkeuring vinden overigens niet haar oorzaak in gebrek aan medewerking van de zijde der film- 57

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1935 | | pagina 58