de aan hen uitgereikte bioscoopvergunningen ter aanvulling terug
te zenden.
Wat hier door B. en W. gevraagd werd, werd dezerzijds in
strijd rnet de wet geacht en vandaar, dat de exploitanten te
Bergen op Zoom op advies van het Hoofdbestuur aan het gemeen
tebestuur schriftelijk bericht hebben niet te kunnen voldoen aan het
tot hen gerichte verzoek op grond, dat een eenmaal uitgereikte
bioscoopvergunning niet gewijzigd kan worden.
B. en W. bleken het daarmede niet eens te zijn en herhaalden
hun verzoek met een verwijzing naar een beschikking van den
Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 6 Januari
1928.
Door de Bergen op Zoomsche bioscoopdirecties werd daarop
geantwoord, dat uit de Beschikking van den Minister van Bin
nenlandsche Zaken en Landbouw van 6 Januari 1928, bedoeld in
artikel 5 der Bioscoopwet, niet kon worden afgeleid de verplichting
van een vergunninghouder om zijn eenmaal ontvangen vergunning
aan B. en W. terug te zenden, teneinde deze met een na de uit
reiking dier vergunning goedgekeurde verordening ingevolge arti
kel 4 der Bioscoopwet aan te vullen.
Blijkens de ministerieele beschikking, waarop B. en W. zich
beriepen, moet aan de keerzijde der vergunning mede de plaatselijke
verordening ingevolge artikel 4 der Bioscoopwet worden afgedrukt,
zoo deze in de gemeente bestaat.
Er bestond echter in deze gemeente geen plaatselijke verordening,
toen de vergunningen aan de huidige exploitanten werden uitge
reikt, en in verband daarmede werd andermaal aan B. en W.
bericht, dat aan hun verzoek om terugzending niet kon worden
voldaan.
Na deze briefwisseling heeft het Gemeentebestuur niet verder
op terugzending aangedrongen; wel heeft het in een schrijven dd.
11 Juni 1935 aan de houders der bestaande bioscoopvergunningen
medegedeeld, dat het College van B. en W. heeft bepaald, dat
als kenteeken ten bewijze van nakeuring, de te vertoonen films en
de afbeeldingen ter reclame voor films moeten zijn voorzien van
het merk van goedkeuring en'of de goedkeuringskaart, afgegeven
door de Katholieke Film-Centrale.
Naar aanleiding van dit besluit hebben de heeren A. van Gorp
en P. C. Peeters, exploitanten resp. van het Luxor- en Roxy-thea-
ter te Bergen op Zoom, op Donderdag 13 Juni j.1. een bespreking
gehad op het Bondsbureau te Amsterdam, waar op zeer geani
meerde wijze overleg werd gepleegd omtrent de ten opzichte van
62