een dergelijke afdeeling niet te voldoen aan de daarvan door de initiatiefnemers gekoesterde verwachtingen, wijl immers door zulk een groot lichaam niet het gewenschte contact tusschen alle exploi tanten kon worden verkregen. Na vriendschappelijk overleg met het Hoofdbestuur is men er toen toe gekomen om in de provincie, waar nog geen exploitanten - afdeelingen waren, zulke afdeelïngen te stichten om daarna een orgaan in het leven te roepen, dat een permanent contact tusschen alle plaatselijke- en provinciale exploitanten-afdeelingen zou schep pen. Dit orgaan is er tenslotte gekomen in den vorm van een Afdeelingsraad. De rechtspositie van den Afdeelingsraad is bij reglementswijzi ging vastgesteld in de buitengewone ledenvergadering van 17 Juni 1935, welke wijziging in extenso is opgenomen in een tijdens het verslagjaar door den Bond uitgegeven boekje ten behoeve der leden. Volgens dit reglement kunnen alle exploitanten-afdeelingen twee bestuursleden naar den Afdeelingsraad afvaardigen, die dan ge zamenlijk met een door het Hoofdbestuur uit diens midden aange wezen exploitant-lid den Afdeelingsraad vormen. Overeenkomstig het bepaalde in art. 26 van het Uniform Afdee- lingsreglement zijn tot leden van den Afdeelingsraad benoemd door het Hoofdbestuur: de heer H. Ehrlich, door de Besturen resp. van de Afdeeling Amsterdam, de heeren W. K. G. van Royen en J. Buisman, Afdeeling Den Haag de heeren S. J. Kinsbergen en Th. Gielisse, Afdeeling Rotterdam de heeren André de Jong en R. Uges Jr., Afdeeling „Het Noorden" de heeren G. J. Milius en B. Dommering, Afdeeling „Het Oosten", de heeren Joh. Miedema en A. Jansen, Afdeeling „Het Westen" de heeren Jos. v. Bommel en A. J. Ch. Silvius, Afdeeling „Het Zuiden", de heeren A. H. Boekraad en W. P. Peters, en Afdeeling „Het Centrum" de heeren P. van Twisk en J. C. Weber. De aldus samengestelde Afdeelingsraad is door het Hoofdbestuur op Maandag, 18 November j.1. geïnstalleerd. Hierbij heeft de Bondsvoorzitter, de heer D. Hamburger Jr., een rede gehouden, waarin hij de evolutie heeft nagegaan, welke zich in het bioscoopbedrijf en meer in de organisatie van dat bedrijf voltrekt. Was in den loop der jaren reeds gebleken, dat met de stichting van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders het geheele Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf gebaat was, de evolutie in dit bedrijf heeft mede tot gevolg gehad, een min of meer gelijk stelling van de twee groote groepen, waaruit het bedrijf is samen- 79

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1935 | | pagina 80