gedurende den tijd, dat hij als huurder van het door hem ver kregen alleenvertoningsrecht gebruik wenschte te maken, het recht had de copie van de film in kwestie in zijn bezit te houden, maar dat hij verplicht was, zoolang hij deze copie niet regelmatig vertoonde, deze aan den verhuurder, die als eigenaar van de copie moest worden beschouwd, uit te leveren. De Raad overwoog, dat, waar de exploitant nog steeds beschikte over de vertooningsrechten van de film, hij het recht had de betreffende copie in zijn bezit te houden, zulks op grond van artikel 1 van de Algemeene Voor waarden van Verhuur en Huur van Films van den Bond. In een andere beroepzaak in een geschil tusschen een verhuur der en een exploitant, overwoog de Raad (Eerste Kamer), dat de Commissie van Geschillen ten onrechte had aangenomen, dat ten aanzien van de film in kwestie bij het aangaan van het contract het stilzwijgend beding zou zijn gemaakt, dat deze film in een première theater te Amsterdam zou worden vertoond en, nu dit laatste niet was geschied, de vertooningswaarde lager zou zijn, dan oorspronkelijk was aangenomen. De Raad achtte den exploi tant verplicht de film alsnog van den verhuurder af te nemen, subs. den auteursprijs te betalen. Hij vernietigde deswege het von nis van de Commissie van Geschillen en veroordeelde den ex ploitant. Een wel zeer ongewoon karakter had een beroepzaak. welke bij den Raad van Beroep (Eerste Kamer) aanhangig was gemaakt tegen een uitspraak der Commissie van Geschillen, in een kwestie tusschen twee leden-filmfabrikantcn, waarbij door een der partijen inbreuk was geconstateerd op een octrooi in zake de werkwijze voor het vervaardigen van filmtitels, dat zich in het bezit van deze partij bevond. De Commissie van Geschillen had de ingestelde vordering aan bedoelde partij ontzegd, die hierop beroep aanteekende. De be handeling van deze ongewone materie heeft van den Raad van Beroep zeer veel tijd gevergd en zij werd door dit College belang rijk genoeg geacht, om zich, hetgeen tot dan toe niet was gebeurd, een deskundige te assumeeren, alshoedanig werd benoemd Profes sor Dr. W. Reinders, hoogleeraar in de phys. scheikunde aan de Technische Hoogeschool te Delft en buitengewoon lid van den Octrooiraad. Na een diepgaand onderzoek kwam de Raad tot de conclusie, dat de filmfabrikant, tegen wien het geschil aanhangig was gemaakt, met de toepassing van diens werkwijze tot het aan- 109

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1938 | | pagina 110