bioscopen, dit is ongeveer 30 méér moeten tellen dan in 1935.
Dit is echter in de verste verte niet het geval. Op 31 December
1939 bedroeg het aantal permanente bioscopen in ons land 367,
een stijging dus met ca. 10% vergeleken bij 1935. Rekening hou
dend met het aantal plannen, dat nog in uitvoering is, alsmede met
de verdwijning van een aantal bioscopen, kan in het algemeen
gezegd worden, dat in de meeste gevallen aan plannen, welke na
uitvoerig onderzoek door het Hoofdbestuur, respectievelijk door de
toenmalige commissie, serieus waren bevonden, ten slotte geen
uitvoering is gegeven. Hierbij moge worden opgemerkt, dat de
plannen, welke aan het Hoofdbestuur ter beoordeeling werden
voorgelegd, op enkele uitzonderingen na, projecten van geringen
omvang betroffen. Projecten van groote allure zijn nimmer inge
diend. Daarentegen heeft het groote aantal gevallen, waarin afwij
zend op aanvragen moest worden beschikt, bijna uitsluitend, omdat
er iets haperde aan den financieelen opzet, het Hoofdbestuur ten
zeerste in zijn overtuiging gesterkt aangaande de zegenrijke wer
king der bedrijfsreglementeering. Want het staat thans wel vast,
dat, indien deze reglementeering er niet zou zijn geweest, het ter
rein voor een groot deel had moeten worden prijsgegeven aan
speculanten en beunhazen, hetgeen de credietwaardigheid en het
aanzien van het bedrijf in niet geringe mate zou hebben geschaad.
Thans is het tegendeel bereikt! En welke andere groep van bedrij
ven in ons land kan na het moeilijk decennium, dat achter ons ligt,
met een gerust gemoed hetzelfde getuigen?
Bijzondere gevallen
Hoeveel werk het Bondstoezicht op het vestigen en overnemen
van film- en bioscoopbedrijven ook met zich heeft gebracht, er kan
niet gezegd worden, dat daaraan moeilijkheden van beteekenis
waren verbonden. Slechts in een paar gevallen heeft de toepassing
der bedrijfsreglementeering een speciale oplettendheid van het
Hoofdbestuur gevraagd, terwijl in een aantal andere gevallen
energiek moest worden opgetreden met betrekking tot de naleving
dezer reglementeering. Een van de eerste gevallen betrof de aan
vrage van een buitenlandsche productiemaatschappij om in Neder
land een film-import- en verhuurzaak te mogen gaan exploiteeren.
Hierbij deed zich echter de bijzondere omstandigheid voor, dat het
product der maatschappij in kwestie sinds jaren in ons land werd
uitgebracht door een zelfstandige Nederlandsche onderneming.
Het Hoofdbestuur moest dan ook afwijzend op de aanvrage be-
19