met eischer een driejarig contract voor de levering van alle door
gedaagde uit te brengen Nederlandsche films had afgesloten en
dat dit contract voor gedaagde de verplichting medebracht om in
alle gevallen, waarin zij zich bij de vervaardiging, resp. distributie
van een Nederlandsche film interesseerde, haar contract met eischer
aan den distributeur over te dragen, en dat gedaagde zich deze
verplichting wel bewust was geweest blijkens bepaalde artikelen
in haar overeenkomst met de studiomaatschappij.
Bovendien overwoog de Commissie, dat het in het algemeen
genomen onrechtmatig moet worden geacht, dat een filmverhuur
kantoor, dat reeds overeenkomsten in zake den z.g. verhuur en huur
van alsnog uit te brengen, al dan niet met name genoemde, films
met één of meerdere exploitanten van bioscopen is aangegaan, de
distributie van één of meer van die films aan een ander, al dan
niet gelieerd filmverhuurkantoor zou overdragen, zonder voormelde
overeenkomsten tevens over te dragen, ten einde zich zoodoende
aan de tegenover vorenbedoelde exploitanten aangegane verplich
tingen ter zake van die films te onttrekken.
Op al deze gronden heeft de Commissie de vordering van den
eischenden bioscoop-exploitant geheel toegewezen.
In het afgeloopen jaar kreeg de Commissie ook te behandelen
een geschil tusschen een Nederlandschen filmverhuurder en een
buitenlandsche onderneming over de levering door laatstgenoemde
van een Fransche film, waartoe deze contractueel verplicht was,
doch ondanks aanmaning hiermede in gebreke was gebleven. De
buitenlandsche onderneming bleek verschillende grieven tegen den
eischer te hebben, doch na onderzoek bleken deze grieven met de
levering van de bewuste film weinig of niets uitstaande te hebben.
De vordering van den filmverhuurder werd dan ook grootendeels
toegewezen, maar in de overwegingen van het vonnis der Commis
sie van Geschillen werd tevens aangegeven, op welke wijze de
verder tusschen partijen gerezen kwesties zouden kunnen worden
opgelost, waarmede de eischende partij zich bij voorbaat accoord
had verklaard.
Een geschil tusschen een filmverhuurder en een exploitant van
een premièretheater in een der groote steden hield verband met het
uitbreken van den oorlog in Europa. Tusschen deze partijen was
n.1. een contract aangegaan voor de vertooning van een aantal
films, ten deele in z.g. eerste week-vertooning en ten deele in z.g.
94