K.B. E. 84
ezm
FEN van de onderwerpen, welke vrij spoedig
na de bevrijding een punt van gedachten-
wisseling tusschen de Overheid en het Hoofd
bestuur van den Bond uitmaakte, betrof den
filmimport, het ter beschikking stellen van
deviezen voor dezen import en de leverings
condities.
De situatie bij de bevrijding was zoo, en zooals in den
aanvang reeds is medegedeeld, was het Hoofdbestuur hierom
trent tijdig geïnformeerd en had het zijn standpunt ten deze
practisch reeds bepaald, dat door de Londensche Regeering
bij Koninklijk Besluit van 7 September 1944, houdende vast
stelling van het tijdelijk Bioscoop-besluit, voorzieningen waren
getroffen met betrekking tot het bioscoopwezen.
Deze kwamen in het kort hierop neer, dat de Minister van
Binnenlandsche Zaken kon instellen een rechtspersoon, die op
treedt onder den naam „Nederlandsch Filmimport- en Distri
butie Orgaan" en welk Orgaan tot taak had het in het Rijk in
Europa verwerven van auteurs- en vertooningsrechten van
films, het in het Rijk in Europa importeeren en aldaar distri-
bueeren van films, het verleenen van vergunningen voor den
import van films ter openbare vertooning en voor het verkoo-
pen, verhuren of op eenigerlei wijze gebruiken of verstrekken
van films, die ter openbare vertooning in het Rijk in Europa
aanwezig waren.
Bovendien was het den leden-exploitanten verboden de in
het land aanwezige films tot een nader te bepalen datum te
vertoonen, indien zulks niet was geschied nadat vergunningen
als hier zoojuist genoemd verstrekt waren.
Dit Import- en Distributie Orgaan had de bevoegdheid prijzen
of tarieven vast te stellen voor den verkoop en de verhuur van
films alsmede tarieven voor de kosten van de werkzaamheden
van het Orgaan en de bezoldiging van het personeel.
De Gemeentebesturen waren gehouden overeenkomstig be
paalde regelen medewerking te verleenen aan het incasseeren
van de hier bedoelde verschuldigde bedragen. Den Burgemeester
en Wethouders was het verboden nieuwe vergunningen op grond
25