Structuurveranderingen
Screenquotering
Maximum filmhuur
99
Hoewel formeel de Motion Picture Export Association (Netherlands) Inc. haar
werkzaamheden als filmverhuurkantoor tot het einde van het verslagjaar heeft
voortgezet, willen wij niet nalaten hier te releveren, dat practisch van 1 Sep
tember 1948 af de normale toestand op het gebied van de exploitatie van Ameri
kaanse films hersteld is. Of alle afdelingsleden het er mede eens zullen zijn, dat
zulks als een verbetering moet worden beschouwd, geloven wij niet. Wij zijn
evenwel blij, dat er aan deze ongezonde concentratie, die hoofdzakelijk het gevolg
was van een ernstig conflict, een eind is gekomen. Het verheugt ons te meer nu
de exploitatie van enige belangrijke Amerikaanse producenten, tot dusver via de
M.P.E.A. gedistribueerd, is overgegaan in handen van zelfstandige verhuurders.
Daarmede is een Nederlands bedrijfsbelang van de eerste orde gediend. Wij heb
ben niet de minste reden om aan de mogelijkheid van een goede samenwerking
met de nieuwe leden te twijfelen.
Deze zomer had het Hoofdbestuur een voorstel aanhangig gemaakt om het
Bedrij f sbesluit in zake de Uitvoering der Deviezenregeling zodanig te wijzigen,
dat het aantal weken voor de vertoning van Europese hoofdfilms per bioscoop
per jaar zou worden verminderd van 20 tot 12, hoewel reeds eerder door een
aantal leden-filmverhuurders van de Ledenraad een voorstel was gedaan om los
van de deviezenkwestie dit aantal vertoningsweken op 20 te handhaven. Op dit
laatst voorstel, dat beoogde een afbakening tot stand te brengen tussen de
arbeidsterreinen der nu eenmaal in hoofdzaak met Europese films werkende
zelfstandige filmverhuurders en die van de overige filmverhuurders, bracht het
Hoofdbestuur een afwijzend prae-advies uit. Deze voorstellen, alsmede een
tussenvoorstel van de heer E. Alter, waarbij het aantal Europese weken op 16
zou worden bepaald, zijn in de bijeenkomsten van bestuur en leden der afdeling
uitvoerig besproken.
De beslissing moest echter vallen in de vergadering van de Ledenraad, gehou
den op 24 Augustus, waarbij als compromis werd aanvaard een nieuw Bedrijfs-
besluit, behelzende, dat het minimum aantal Europese weken het eerste halfjaar
8 en het tweede halfjaar 6 zal bedragen, met dien verstande, dat de weken, waarin
Nederlandse hoofdfilms worden vertoond, in mindering van het totale aantal weken
zouden komen en zonder de verhouding Amerikaanse/Europese weken aan te
tasten.
Was dit resultaat voor de verhuurders van Europese films al een grote teleur
stelling, het werd een ontgoocheling toen het Hoofdbestuur kort daarna kwam
met een voorstel om het nieuwe Bedrijfsbesluit te wijzigen in dier voege, dat in
de 16 maanden van 1 September 1948 tot 1 Januari 1950 slechts een minimum van
16 Europese weken zou worden voorgeschreven. Bij de behandeling van dit
voorstel in de filmverhuurdersvergadering van 15 November bleek, dat men
weliswaar inzag, dat het Hoofdbestuur door druk van hogerhand tot het aan
hangig maken van dit voorstel was gedwongen, maar dat men aan de waarde
van een zo magere quotering zeer sterk twijfelde. Het is dan ook begrijpelijk, dat
bij de behandeling in de Ledenraad van de zijde der filmverhuurders tot uitdruk
king is gebracht, dat de filmverhuurders met zulk een een quotering weinig gebaat
waren en dat zij, ware het niet, dat in de deviezenvoorschriften van de Neder-
landsche Bank zulks als voorwaarde was gesteld, deze toch onvoldoende bescher-
ming van de Europese film liever lieten varen. Overeenkomstig het voorstel van
het Hoofdbestuur werd het Bedrijfsbesluit door de Ledenraad gewijzigd.
Een van de voorwaarden, waarop de Nederlandsche Bank betalingscontingenten
voor het tijdvak van 1 September 1948 tot 1 Januari 1949 beschikbaar stelde,
luidde, dat de filmhuur voor een filmprogramma exclusief journaals regle-