Dagbl adadvertenties Studie over de mogelijkheid ener importquotering Duits sprekende film 100 mentair maximum 35 niet meer mag bedragen dan 3214 van de netto recette. Daartegen heeft onze afdeling onmiddellijk stelling genomen. Deze nieuwe voorwaarde beschouwt zij als een inbreuk op de vrije prijsvorming, die in het zakenverkeer tussen leveranciers en afnemers op natuurlijke wijze tot stand behoort te komen. Aan een dergelijke eenzijdige regelingbestond ook niet de minste behoefte, daar het overleg tussen filmverhuurders en exploitanten binnen Bondsverband reeds kort na het einde van de oorlog reeds de Aanvullende Bonds- voorwaarden heeft opgeleverd, waarin een meer genuanceerde minimum- en maximum-prijsregeling overeenstemmende met de behoeften van het bedrijf is opgenomen. In de situatie ontstaan na de vernietiging door het Hoofdliestuur van ons advertentie-besluit is geen wijziging gekomen. Het formaat van de advertenties der bioscopen in de drie grote steden is nog volstrekt onvoldoende om op redelijke wijze aan een nieuwe film bekendheid te geven. Merk waardig is dat bijna alle provinciale bioscopen wel in staat zijn advertenties van redelijk formaat te plaatsen. Over deze aangelegenheid is ook wel contact geweest met de exploitantenafdelingen, maar dat heeft tot dusver niets opgeleverd, Verschillende filverhuurders zagen zich dus ook in het verslagjaar genood zaakt het verzuim van de exploitanten te herstellen door zelf de premières van hun films met speciale advertenties in de dagbladen aan te kondigen. Men kan er van verzekerd zijn, dat deze ongezonde toestand de blijvende aandacht van het bestuur heeft. Ingevolge een ter filmverhuurdersvergadering uitgesproken wens heeft de Com missie, die belast is met de bestudering van de mogelijkheid respectievelijk wenselijkheid van een importquotering, haar werkzaamheden hervat. Deze Com missie, oorspronkelijk bestaande uit de heren D. J. van Leen, C. S. Roem, J. Weening en H. W. Hagenberg, is uitgebreid met de heren E, Alter, L. C. Barn- stijn en A. C. Childhouse. De eerste besprekingen in de commissie waren gekenmerkt door een openhartige gedachtenwisseling over het verzamelde studie-materiaal, dat echter niet voldoende was om definitieve conclusies te trekken. Wel was de Commissie van mening, dat het voor de filmverhuurders van het grootste belang was zo vroeg mogelijk te vernemen, welke betalingscontingenten voor het jaar 1949 zouden worden vast gesteld ten einde tijdig hun positie te kunnen bepalen. Hiervan heeft het afdelings bestuur kennis gegeven aan het Hoofdbestuur. Voorts heeft de Studie-Commissie een enquête onder de fimverhuurders ge houden om na te gaan, met welke speciale moeilijkheden men in het verleden te kampen had gehad, welke moeilijkheden men in de toekomst duchtte, enz. Het is jammer, dat slechts weinig leden deze vragen hebben beantwoord, zodat de commissie zich nog geen denkbeeld heeft kunnen vormen van hetgeen er op dit gebied onder de leden leeft. In December kwam van het Hoofdbestuur bij het afdelingsbestuur bericht binnen, waarbij werd medegedeeld, dat de Rijksfilmkeuring besloten had Duitse en Oostenrijkse films, die na Mei 1945 waren vervaardigd, ter keuring aan te nemen. Daarbij werd vermeld, dat de filmverhuurders er rekening mede te houden hebben, dat het aanbeveling verdient voorlopig geen andere films ter keuring aan te bieden dan zogenaamde neutrale films, d.w.z. films zonder enige politieke strekking, aangezien de kans zeer groot zou zijn, dat deze laatsten niet voor openbare vertoning zouden worden toegelaten. Voorts was de Filmkeuring van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1948 | | pagina 102