Licentie-kwesties
Minimum filmhuurbedrag
Afscheid van de heer D. van Staveren
101
mening, dat er maatregelen getroffen dienen te worden, opdat de openbare ver
toning van deze films streng gelimiteerd wordt. Een en ander gaf het Hoofd
bestuur aanleiding aan het afdelingsbestuur advies te vragen over het al dan
niet wenselijke van speciale maatregelen tot beperking van het aantal Duitse en
Oostenrijks' films, limitering van de prijzen dezer films, enz.
Het Bestuur besloot daarop een vergaderineg van de filmverhuurders bijeen te
roepen en dan aan deze vergadering voor te stellen het Hoofdbestuur te adviseren
om de vertoning van Oostenrijkse en Duitse films nog voor de duur van een jaar
te verbieden.
In de ledenvergadering van 27 December is daarover uitvoerig van gedachten
gewisseld. De motivering van het Bestuur, n.1. dat zolang de berechting van
oorlogsmisdadigers nog gaande is, de tijd voor vertoning van Duitse en Oosten
rijkse films niet rijp kan worden geacht, werd door verschillende leden bestreden.
Men voerde n.1. aan, dat ten slotte de Rijksfilmkeuring heeft uit te maken welke
films voor openbare vertoning kunnen worden toegelaten en dat dit niet tot de
taak van de Bond behoort. Andere leden maakten bezwaar tegen de condities,
die de Rijksfilmkeuring had gesteld, aangezien zij van mening waren, dat onder
deze omstandigheden 'met de vertoning van Duitse en Oostenrijkse films niet
kon worden begonnen.
Ten slotte werd met meerderheid van stemmen overeenkomstig het voorstel
van het Bestuur besloten aan het Hoofdbestuur te adviseren bij de Ledenraad een
voorstel aanhangig te maken tot het uitvaardigen van een verbod voor de duur
van een jaar om Duitse en Oostenrijkse films in te voeren of te vertonen.
Overeenkomstig een destijds door het Hoofdbestuur getroffen regeling heeft
het afdelingsbestuur verschillende malen kwesties behandeld, die gerezen waren
tussen Nederlandse filmimporteurs en buitenlandse producenten of verkopers.
Eenige malen hebben n.1. afdelingsleden de bescherming van het bestuur inge
roepen tegen pogingen van buitenlandse verkopers om zich aan de verplichtingen
van gemaakte overeenkomsten te onttrekken.
Gewoonlijk was de verzending van een waarschuwing aan de leden om op
aanbiedingen van de desbetreffende film niet in te gaan voldoende om een
bevredigend resultaat te bereiken.
Daarentegen zijn er ook enige klachten behandeld van buitenlandse leveranciers
tegen leden van onze afdeling, veelal betrekking hebbende op de exploitatie van
films, waarvan de licentierechten waren geëxpireerd, althans waarvan beweerd
werd, dat ze geëxpireerd waren.
In de meeste gevallen is het gelukt dergelijke kwesties in der minne te regelen.
Ingevolge het Bedrijfsbesluit Deviezenregeling is aan de filmverhuurders een
leveringsplicht opgelegd, die in sommige gevallen tot gevolg heeft, dat filmver
huurders genoodzaakt zijn films te leveren zonder dat daarvoor een redelijke film-
huur wordt betaald. Vooral in de kleine plaatsen gebeurt het nog al eens. dat de
filmhuuropbrengst minder bedraagt dan de verzendkosten, nog afgezien van de
slijtagekosten van de copie.
Met het oog daarop heeft het afdelingsbestuur aan het Hoofdbestuur verzocht
bij de Ledenraad een voorstel tot aanvulling van artikel 11 van het Aanvullings
reglement Bondsvoorwaarden aanhangig te maken, luidende: De minimum film-
huur van een hoofdfilm bedraagt ongeacht het aantal vertoningen per vertonings-
week 25.
Op 4 October is in Hotel Krasnapolsky een bijeenkomst belegd, waarbij
afscheid is genomen van de heer D. van Staveren, die na een ambtsperiode van
bijna 22 jaar als Voorzitter van de Filmkeuring is afgetreden. De Voorzitter van