van geluidsfilms. In al deze gevallen hebben de betrokken Presi denten de gelegde beslagen opgeheven en het leggen van verdere beslagen aan BUMA verboden, op grond, dat de muziekauteurs- rechten van de betrokken componisten niet vaststonden. Toen in een procedure van de tweede groep het Amsterdamse Hof op 25 Januari 1940 besliste, dat de geluidsfilm een werk is in de zin van artikel 6 der Auteurswet, een werk dus, dat alle mede werkers, ook voorzover zij scheppende arbeid verrichten, samen totstand brengen, naar het ontwerp en onder leiding en toezicht van de maker, was daarmee door een hogere rechter voor de eerste maal ingegaan op de kern van de kwestie, welke partijen verdeeld hield en schonk hij aan de film de door de Bond en ook door de filmaesthetici bepleite rechtserkenning. Evenwel vernietigde de Ho ge Raad deze uitspraak bij arrest van 28 Juli 1940. De Raad was de mening toegedaan, dat een componist bij het componeren van de muziek voor een film een grote mate van zelfstandigheid heeft en scheppende arbeid verricht, zodat, welke ook de bemoeiingen van de producent zijn geweest bij de vervaardiging van de geluidsfilm, de daarbij behorende muziek niet in de zin van artikel 6 van de Auteurswet tot stand is gebracht naar het ontwerp van de produ cent en onder diens leiding en toezicht. Doordat 's lands hoogste Rechtscollege de film rangschikt on der het begrip .verzamelwerk", zoals de Wet dat kent, heeft de componist op zijn bijdrage aan de filmproductie auteursrecht. Bij arrest van 28 November 1941 heeft de Hoge Raad de zienswijze onderschreven, dat, voor het geval de maker van het afzonderlijke werk, in casu de componist, de vereiste toestemming tot verveel voudiging en openbaarmaking aan de producent gegeven heeft, de componist zich niet kan verzetten tegen de uitoefening door de producent van zijn auteursrechten. Krachtens de door de componist gegeven bevoegdheid kan de producent op zijn beurt toestemming geven aan de verhuurder resp. de bioscoopexploitant om de film ter vertoning te brengen. Hier uit concludeerde de Raad dat de verhouding tussen de bioscoop exploitant en BUMA .niet anders ligt dan die tussen de producent en BUMA, zijnde de laatste de trustee van de componist. Met an dere woorden: BUMA kan niet meer recht doen gelden ten op zichte van de exploitant, als de componist ten opzichte van de producent. Hervatting actie BUMA Door de onverschillige houding van vele producenten, die nalatig blijven van de componist, die hun toestemming verleent zijn mu ziek in de film op te nemen, ook de muziekopvoeringsrechten te eisen, is het BUMA mogelijk geworden zijn actie met betrekking 46

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1948 | | pagina 46