De waarheid gebiedt ons vast te stellen dat slechts een betrek
kelijk gering percentage der gemeentebesturen van de betekenis ener
nationale filmproductie overtuigd is. In tegenstelling tot elders, waar
de Overheid de betekenis van de film als middel tot expressie van
eigen leefwijze en cultuur ter dege beseft, schijnt men in overheids
kringen in ons land niet te begrijpen, dat bijvoorbeeld de roulatie
van één enkele middelmatige Nederlandse hoofdfilm in het buiten
land er meer toe zou bijdragen de kennis omtrent ons land te ver
meerderen, dan men met welke dure propagandamiddelen ook zou
kunnen bereiken.
Het Hoofdbestuur heeft in November een beroep op de Minister
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gedaan om steun bij de
grote nadelen, die het bedrijf ten gevolge van de heffing van de
vermakelijkheidsbelasting bij het exploiteren van films ondervindt.
Het heeft de Minister dringend verzocht te willen bevorderen, dat
deze belasting op filmvoorstellingen aanzienlijk wordt gereduceerd
en zo mogelijk op het oude peil van 20 i% wordt teruggebracht. Het
heeft er daarbij op gewezen, dat in tal van gemeenten de heffing
tot 20% is gereduceerd met uitzondering van die op filmvoorstel
lingen, welke ontwikkeling geheel in strijd is met de voorstelling van
zaken die door de Overheid aan het Hoofdbestuur bij de invoering
van deze belasting is gegeven. De Minister werd in het bijzonder
verzocht stappen te ondernemen die tot een centrale regeling zouden
leiden ten behoeve van het verstrekken van belastingfaciliteiten voor
de culturele en inzonderheid voor de Nederlandse film.
Aan het einde van het verslagjaar was op dit verzoek nog geen
antwoord ontvangen; de Minister had in December evenwel in de
Tweede Kamer verklaard, dat hij deze aangelegenheid verder zou
onderzoeken.
Verder heeft het Hoofdbestuur zich incidenteel tot tal van ge
meenten gewend ten einde verlichting van de vermakelijkheidsbe
lasting ten bate van de plaatselijke exploitanten te verkrijgen en
is er op deze wijze in geslaagd te bereiken, dat thans in bijna 60
gemeenten een belasting van minder dan 35% voor bioscoopvoor
stellingen wordt geheven.
De actie van het Hoofdbestuur ondervindt grote moeilijkheden
ten gevolge van het Koninklijk Besluit van 21 December, bekend
als het Financiële-Verhoudingsbesluit 1948", in welks artikel 24
de Regering van de gemeentebesturen uitsluitend voor bioscoop
voorstellingen een heffingspercentage van 35 eist, willen zij niet
voor een vermindering van de uitkering uit het Gemeentefonds in
aanmerking komen.
Inmiddels bevatte het Belgische Staatsblad van 30 December een
besluit van de Regent in zake de belasting op vermakelijkheden op
de bioscoopvoorstellingen, waarbij de tarieven, welke reeds lager
waren dan in Nederland, nogmaals worden verlaagd. De bezoekers
61