uitgebreid en nauwkeurig onderzoek naar de naleving der bepa lingen ter zake van verhuur en huur van films. Bij deze controle, die in enige grote gemeenten werd gehouden, bleek, dat in meerdere gevallen zowel de betrokken leden-film- verhuurders als de leden-bioscoopondernemers in flagrante strijd handelden met de bestaande voorschriften. De geconstateerde overtredingen kwamen in hoofdzaak hierop neer, dat in de vorm van keuze-contracten in feite, zoals dit ook vóór de oorlog regelmatig voorkwam, gehele producten werden verhuurd, zulks in overtreding met het bepaalde sub 14 in de Ministeriële Deviezenbeschikking van 26 November 1946, en dat contracten werden afgesloten vóórdat de trade-show met de bewuste film(s) had plaats gevonden, en zonder dat het lid- üioscoopondernemer de film(s) voordien op andere wijze had bezichtigd, een en ander in strijd met het bepaalde in de artikelen 4 en 7 van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden. In een enkel geval werden geregeld films van een bepaald verhuur kantoor betrokken, zonder dat schriftelijke contracten werden opgemaakt, hetgeen een overtreding is van artikel 2 der Bonds voorwaarden. Het Hoofdbestuur heeft ten aanzien van eerstgenoemde over treding de leden erop gewezen, dat de door bioscoopondernemers en verhuurders toegepaste handelwijze tot gevolg had, dat col lega's-exploitanten in bepaalde gemeenten in de grootste moei lijkheden kwamen voor wat de vertoning van het Europese product betrof, hetwelk daardoor practisch gesproken geblokkeerd werd. Dit achtte het Hoofdbestuur in regelrechte strijd met een billijke distributie van films in het raam der deviezentoewijzing en met de daarop betrekking hebbende bedrijfsreglementen. Ernstig heeft het Hoofdbestuur overwogen of het ter zake had op te treden op grond van artikel 15 der Statuten, dan wei maatregelen diende te treffen, gebaseerd op de machtiging die de Deviezenafdeling heeft. Uiteraard zouden hiervan hoogst onaangename maatregelen het gevolg hebben kunnen zijn, als bijvoorbeeld een verbod van filmlevering aan de in overtreding zijnde bioscoopondernemers en, voor wat de betrokken verhuur ders betrof, het stopzetten van verdere deviezentoewijzingen. Na rijp beraad besloot het Hoofdbestuur in de onderhavige kwestie bij wijze van generaal pardon aan alle leden de gelegen heid te geven binnen een bepaalde termijn orde op hun zaken te stellen, nadat het de leden met nadruk er op gewezen had hoe zeer het met het algemeen belang in strijd is, langlopende ver plichtingen aan te gaan, dan wel zodanige verplichtingen dat daardoor collega's ter plaatse of in de omgeving in moeilijkheden 80

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1948 | | pagina 82