achter het standpunt van de bioscoopondernemers plaatste. Er
ontstonden felle polemieken in de plaatselijke bladen, waaraan
ook door de Wethouder van Financiën is deelgenomen. De ex
ploitanten lieten zich hierbij niet onbetuigd en zijn in een fel
requisitoir in de pers tegen het gemeentebestuur en tegen ge
noemde Wethouder in het bijzonder van leer getrokken. Het kon
al niet anders of de kwestie moest de aandacht trekken van de
volksvertegenwoordiging, aangezien het gevaar niet denkbeeldig
was, dat de Goudse sluiting door een groot aantal sluitingen zou
worden gevolgd. Op 6 October stelde het Tweede Kamerlid de
heer G. M. Nederhorst aan de Minister van Binnenlandse Zaken
de volgende vragen:
1Hebben de Ministers kennis genomen van de moeilijkheden,
welke in de gemeente Goud-a gerezen zijn naar aanleiding
van de circulaires van de toenmalige Minister van Binnen
landse Zaken van 19 November 1947 en 17 Januari 1948 in
zake de verhoging van de vermakelijkheidsbelasting, welke
uiteindelijk geleid hebben tot de sluiting van alle bioscoop
theaters daar ter plaatse?
2. Is het de Ministers bekend, dat in het bijzonder artikel 241'
van het Financiële Verhoudingsbesluit 1948 (Staatsblad I.
560), waarbij de gemeenten gedwongen worden de vermake
lijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen tot 35 r/r op te
voeren, wilden zij niet het gevaar lopen gekort te worden op
de uitkering uit het Gemeentefonds, de meer directe aan
leiding voor dit conflict was?
3. Indien de vorige vraag bevestigend beantwoord wordt, zijn
de Ministers dan niet van mening, dat door dit voorschrift
de verlaging van de vermakelijkheidsbelasting op bioscoop
voorstellingen in feite een landelijke aangelegenheid is, welke
niet door een afzonderlijke gemeente, zonder ernstig finan
cieel nadeel voor de gemeentefinanciën, kan worden opgelost?
4. Is het de Ministers bekend, dat het landelijk karakter van
deze actie nog versterkt wordt door het feit, dat de Neder-
landsche Bioscoop-Bond zich achter de Goudse bioscoop
exploitanten heeft geplaatst, hetgeen er onder andere toe
geleid heeft, dat men door uitkoop van schouwburgvoorstel
lingen en concerten en door weigering van zalen alle ver
maak in deze gemeente poogt lam te leggen, ten nadele van
het publiek, maar ook ten nadele van de gemeente, die zich
niet alleen de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstel
lingen, maar thans ook de vermakelijkheidsbelasting op ander?
voorstellingen ziet ontgaan?
12