BONDSARBITRAGE 40 TN het begin van dit verslagjaar werden door het Hoofdbestuur de gezamenlijke zitting hebbende leden van de Commissie van Geschillen herbenoemd. Door loting werden de kamers als volgt samengesteld: Eerste Kamer: van der Horst, Amsterdam C. van der Wilden, Haarlem Tweede Kamer: R. Uges Jr., Rijswijk L. L. Lioni, Amsterdam Derde Kamer: H. J. de Vries, Groningen E. J. Verschueren, Haarlem. Als Voorzitter trad wederom op de heer C. van Willigen en als plaatsvervangend Voorzitter de heer J. Weening. In het verslagjaar werden 14 zittingen gehouden, waarvan 13 onder voorzitterschap van de heer C. van Willigen en een onder het presidium van de heer J. Weening. In totaal werden in 1950 39 ge schillen aanhangig gemaakt waarbij nog komen 7 geschillen die reeds in 1949 waren binnengekomen, maar eerst in 1950 konden worden behandeld. Daar staat tegenover dat 3 geschillen, die in 1950 aanhangig zijn gemaakt, niet meer in dat jaar zijn behandeld. Voor de openbare behandeling werden 11 geschillen ingetrokken; een geschil werd ter zitting ingetrokken en tevens werd in een geval ten overstaan van de Commissie een minnelijke schikking tussen partijen tot stand gebracht. Van de 46 geschillen, als bovenbedoeld werden er aanhangig gemaakt: 17 door leden-filmverhuurders contra leden-exploitanten; 10' door leden-exploitanten contra leden-filmverhuurders; 6 door leden-filmverhuurders contra leden-filmverhuurders; 2 door leden-exploitanten contra leden-exploitanten; 1 door een lid-filmfabrikant contra een lid-filmfabrikant; 5 door donateurs contra leden-exploitanten; 5 door niet-leden (oud-leden) contra leden. In dit verslagjaar werd tweemaal door een lid-exploitant een geschil aanhangig gemaakt betrekking hebbende op artikel 4 van het Bedrijfsbesluit in zake de uitvoering der Deviezenregeling, han delende over de zogenaamde leveringsplicht. In het ene geval had het betrokken lid-exploitant, overeenkom stig het bepaalde in bovengenoemd artikel, per aangetekende brief kaart een bod van 32^ op een film gedaan voor vertoning in drie bioscopen. Door de gedaagde filmverhuurder werd evenwel het standpunt ingenomen dat dit bod niet voldeed aan hetgeen in artikel 4 voornoemd is voorgeschreven, daar omtrent de verto-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 43