Artikel 11 Gewijzigd Algemeen Bedrijfsreglement 50 Drie als A-bioscopen ingeschreven zaken bleken niet te voldoen aan de reglementaire voorwaarde dat op ten minste 156 dagen per kalenderjaar filmvoorstellingen moeten worden gegeven, wes halve de desbetreffende inschrijving van deze zaken werd gewij zigd in een B-inschrijving. Afgevoerd werden twee permanente bioscopen-B, namelijk één wegens opheffing en één omdat in deze bioscoop geregeld op minder dan dertig dagen per kalenderjaar filmvoorstellingen werden gegeven. Voorts gaf het Hoofdbestuur aan 23 aanvragers toestemming voor het overnemen en voortzetten van in totaal 50 permanente bioscopen en een reisbioscoop, waardoor tevens zes bioscopen van de Lijst van Geen Bezwaar werden afgevoerd. Het Hoofdbestuur wees af een aanvrage, betrekking hebbende op het overnemen van een grote bioscoop te 's-Gravenhage. In hoger beroep vernietigde de Ledenraad deze beslissing en verleende de gevraagde toestemming. De Ledenraad behandelde voorts een hoger beroep, ingesteld in 1949 tegen een beslissing van het Hoofdbestuur, waarbij aan de inschrijving van een permanente bioscoop-B een beperkende voor waarde betreffende het aantal speeldagen was verbonden. Dit beroep werd ten dele gegrond verklaard. De Ledenraad breidde het toegestane aantal speeldagen enigszins uit overeenkomstig de wens van de appellant. Het aantal in bedrijf zijnde permanente bioscopen bedroeg per I Januari 1951: 507 tegen 480 op 1 Januari 1950. Voor verdere gegevens met betrekking tot de aantallen bij de Bond ingeschreven zaken zij verwezen naar het bij dit hoofdstuk behorende overzicht. In het verslagjaar werd slechts in twee gevallen door een lid- exploitant bij het Hoofdbestuur een beroep gedaan op artikel 11 van het Gewijzigd Algemeen Bedrijfsreglement. In het ene geval gaf de tegenpartij te kennen niet bereid te zijn aan de door de exploitant gevraagde arbitrage op grond van artikel II mede te werken. Echter is, ondanks het feit, dat het betrokken huurcontract inmiddels geëxpireerd is, de exploitant tot heden on gestoord in het genot van het gebouw gebleven. In het andere geval is het tot een arbitrage gekomen, waarin de commissie, die hiertoe speciaal in het leven was geroepen, ten gunste van het lid-exploitant uitspraak heeft gedaan. De arbitrage commissie gaf namelijk als haar oordeel te kennen, dat het huur contract van de exploitant diende te worden verlengd, aangezien geen van de in artikel 11 vermelde vier punten zich voordeed.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 54