J. Th. Rutten, (zie de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag in zake het Vle hoofdstuk van de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1950) dat door een bloeiend bioscoopwezen één van de voornaamste mogelijkheden wordt geboden tot het rendabel maken van een Nederlandse filmproductie, treft de kern van het gehele probleem. Zij moge een waarschuwing zijn voor de verdere ont wikkeling. Onder de filmfabrieken, waarin millioenen geïnvesteerd zijn, heerst reeds de felste concurrentie door de schaarser wordende opdrachten; de korte film van eigen bodem is teruggedrongen tot het terrein der reclame, een Nederlandse speelfilm betekent een exceptie en de studio te Duivendrecht ligt stil, en het daarin geïn vesteerde kapitaal renteloos. Hoewel op materiaal en filmimport sterk bezuinigd is de import van hoofdfilms verminderde van 433 tot 403 en de import van buitenlandse copieën daalde van 595 tot 502 moet gevreesd worden, dat ook het filmprogramma, de exploitatiemethoden en uiteindelijk de onafhankelijkheid van de zaken ongunstig worden beïnvloed. Onmiskenbaar was er achter uitgang in de publiciteit zowel als in sommige opzichten in de programmering. Er deden zich verdere verschuivingen voor in de richting van concentraties en kleinere zaken kregen met moeilijk heden te kampen. Weliswaar heeft het Hoofdbestuur in het afge lopen jaar middelen beraamd om excessen bij concernvorming te voorkomen, zijn enige kleinere zaken gesaneerd en een aantal ge holpen door verlaging van lasten, doch men zal niet kunnen optor- nen tegen de onophoudelijke schroefbeweging van stijgende kosten en lasten in een budget, dat aan een beperkt publiek bestedings volume gebonden is, zoals de terugloop van omzetten in ons bedrijf gedurende de laatste jaren, ondanks de steeds grotere geldomzet- ten, aantoont. Men bedenke hierbij wel, dat ons bedrijf in hoge mate op zelf financiering is aangewezen en dat, zo deze onmogelijk gaat worden, het risicodragend kapitaal voor bedrijven als de onze slechts toe vloeit bij zeer grote concentraties, die bij de exploitatie van een cultureel goed als de film is, het filmbedrijf in Nederland onder werpen aan invloeden, welke schadelijk kunnen zijn niet in de laatste plaats voor het algemeen belang. Verliest men ook niet te zeer uit het oog, dat in het kader van de voor ons land van zo essentiële betekenis zijnde industrialisatie

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1950 | | pagina 6