VERMAKELIJKHEIDSBELASTING
8
rj E ontwikkeling van de kwesties rond de te hoge vermakelijk-
heidsbelasting op bioscoopvoorstellingen, die zich in 1949 hadden
voorgedaan, heeft in 1950 geleid tot een langdurig onderhoud tus
sen de Minister van Binnenlandse Zaken, Z.E. Mr. F-: G. C. J. M.
Teulings en een delegatie van het Hoofdbestuur op Vrijdag 17 Fe
bruari.
De bezwaren van het Hoofdbestuur richtten zich in hoofdzaak
tegen de differentiëring in tarief, waarmede de belasting op ver
makelijkheden wordt geheven als gevolg van het K.B. I 560. Het
Hoofdbestuur heeft de Minister gewezen op de zeer grote daling
in ontvangsten sedert 1946, waardoor de extra last van de hogere
vermakelijkheidsbelasting het bedrijf zeer zwaar treft. Bovendien
is onder de aandacht van Zijne Excellentie gebracht, dat het niet
langer mogelijk zal zijn om bij een handhaving van de zware lasten
voor het film- en bioscoopbedrijf in Nederland, zijn taak ook in
cultureel opzicht naar behoren te vervullen, waarbij in het bijzonder
gedacht moet worden aan de noodzakelijkheid om te geraken tot
een Nederlandse filmproductie. Het Hoofdbestuur heeft een drin
gend beroep op de Minister gedaan tot het nemen van zodanige
maatregelen, dat de vermakelijkheidsbelasting voor bioscoopvoorstel
lingen tot haar oorspronkelijk niveau van 20 zal worden terug
gebracht.
Op 15 Maart heeft het Hoofdbestuur zich naar aanleiding van
dit onderhoud met een brief gewend tot Zijne Excellentie, welke
brief vergezeld was van een uitvoerige nota met betrekking tot de
situatie van het filmbedrijf en de gevolgen van de extra heffing.
Zijne Excellentie heeft het Hoofdbestuur een nader onderzoek
toegezegd.
In de loop van het jaar heeft het Hoofdbestuur zich veroorloofd
dit voor het bedrijf zo brandende vraagstuk nogmaals onder de
aandacht van Zijne Excellentie te brengen en heeft het zijn verzoek
herhaald, te willen bevorderen dat de belasting op filmvoorstellin
gen gelijk wordt gesteld met die op andere vermakelijkheden. Op 24
November heeft de Minister geantwoord dat terzake nog geen mede
deling kon worden gedaan, aangezien het overleg met zijn ambtge
noot van Financiën nog niet beëindigd was.
Eveneens is er contact geweest met leden van de Volksvertegen
woordiging. In het Voorlopig Verslag over de begroting 1951 van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken werden de Minister vragen
gesteld met betrekking tot de resultaten van besprekingen en over
leg met de Bioscoop-Bond teneinde eventueel tot een verlaging
van de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen te ko-