FILM. EN BIOSCOOPWET
DIJ beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken zijn
de Centrale Commissie voor de Filmkeuring en de Huishoude
lijke Commissie opnieuw samengesteld. Haar leden werden met
ingang van 1 Januari 1951 benoemd voor de tijd van vijf jaren De
vertegenwoordiger van het Hoofdbestuur in de Rijksfilmkeuring.
de heer R. Uges Jr., werd herbenoemd tot adviserend lid van de
Centrale Commissie en tot lid van de Huishoudelijke Commissie.
Medio Januari werd aan de toenmalige voorzitter van de Cen
trale Commissie voor de Filmkeuring, de heer H. F. J. M. A. von
Frijtag Drabbe, op zijn verzoek wegens gezondheidsredenen eervol
ontslag verleend. In zijn plaats werd benoemd Mr. D. Bijdendijk.
advocaat en procureur te 's-Gravenhage, die reeds vele jaren lid
was van de Huishoudelijke Commissie en als zodanig in verband
met de gezondheidstoestand van zijn voorganger reeds geruime
tijd als plaatsvervangend voorzitter was opgetreden.
De nieuwe voorzitter bracht op Dinsdag 13 Februari een bezoek
aan het Bondsbureau, waar hij door het Hoofdbestuur van de Ne-
derlandsche Bioscoop-Bond op hartelijke wijze werd ontvangen.
Vele leden van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders alsmede het
Dagelijks Bestuur van de Afdelingsraad maakten van deze gele
genheid gebruik om met de nieuwe voorzitter kennis te maken.
Op 5 Juni 1951 heeft de voorzitter van de Centrale Commissie
ter kennis van het Hoofdbestuur gebracht, dat de Huishoudelijke
Commissie op 30 Mei besloten heeft tot wijziging van het tweede
lid van haar besluit van 14 Juni 1950 inzake de keuring van films
in gewijzigde samenstelling, met dien verstande, dat een zodanige
ter keuring aangeboden film niet eerder in behandeling zal worden
genomen dan nadat zes maanden na de datum der laatste keuring
zijn verstreken.
De Huishoudelijke Commissie heeft dit besluit genomen op grond
van de overweging, dat naar haar mening van de door haar vast-
gestelde voorschriften ten aanzien van het inzenden van films ter
keuring in een gewijzigde samenstelling, vervat in haar besluit van
14 Juni 1950, een gebruik werd gemaakt, dat niet in haar bedoeling
heeft gelegen, omdat zij een gewijzigde samenstelling ener film
slechts voor bijzondere gevallen heeft willen aanvaarden. Nu zij
constateerde, dat deze uitzonderingsgevallen in zodanige frequentie
voorkwamen, dat hieraan een beperking diende te worden opge
legd, heeft zij besloten de keuring van een gewijzigde samenstel
ling ener reeds toegelaten film te beperken tot die gevallen waarin
deze gewijzigde samenstelling naar haar oordeel inderdaad onver
mijdelijk is.
12