109 keuring van het Reglement van de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Film producenten. Daar onze Afdeling zich reeds bij de eerste behandeling door de Ledenraad met de voorstellen accoord had verklaard, behoudens enkele wijzi gingen, welke thans in de nieuwe ontwerpen waren aangebracht, werd aan de Afdelingsvertegenwoordiger in de Ledenraad de taak opgedragen om het Af delingsstandpunt kenbaar te maken. (Alle door onze Afdeling gesteunde voorstellen van het Hoofdbestuur werden door de Ledenraad aangenomen.) Tot lid van de Ledenraad voor deze vergadering werd benoemd, de heer C. J. Blad. Voorts gaf het Bestuur een overzicht van de stappen, die het wilde onder nemen bij B. en W. der gemeente Amsterdam om tot een verlaging van de vermakelijkheidsbelasting te geraken. Met het concept van het aan B. en W. te richten adres ging de vergadering na bespreking accoord. Uitvoerig werd van gedachten gewisseld over de nieuwe kaderannonce, waarmede enige weken tevoren een proef was genomen. Een der leden wenste een verdergaande verkleining, overwegende dat zulks een aanzienlijke besparing zou opleveren, terwijl anderzijds naar zijn mening aan de publiciteit geen afbreuk zou worden gedaan, omdat de verhuurders al dan niet in combinatie met exploi tanten elke week grote annonces plaatsen. Van andere zijde werd erop gewezen, dat voor de navertoningstheaters de kaderannonce een veel groter betekenis heeft, daar zij weinig of niet profiteren van de grote première-advertenties. De Voorzitter nam toen de moeilijke taak op zich om een compromis te vinden tussen de vele uiteenlopende verlangens, waarin hij ten slotte slaagde, zij het, dat ook in de volgende ledenvergadering alle leden nog niet geheel tevreden bleken. Deze buitengewone ledenvergadering werd op 10 December 1952 gehouden. De Voorzitter deed hierin verslag van de stand der actie tegen de 35 ver makelijkheidsbelasting. Alle leden toonden zich misnoegd over de houding van de gemeente Amsterdam ten opzichte van het bioscoopbedrijf en sommigen be toogden dat alleen een sluiting der bioscopen het gemeentebestuur ervan zou overtuigen, dat het bioscoopbedrijf niet langer onder het juk der discriminatie door wenst te gaan. Het Bestuur achtte de tijd hiervoor nog niet gekomen en zette uiteen, dat het alsnog zou trachten langs de weg van onderhandelen een verlaging te bereiken. Hierna volgde de behandeling van de agenda voor de Ledenraadsvergadering van 15 December, waarop als enig agendapunt voorkwam een voorstel van het Hoofdbestuur om het Bedrijfsbesluit Deviezenregeling met een jaar te verlengen. Hierover ontstond een uitvoerige discussie. Enkele leden meenden, dat de hand having van het minimum van de zogenaamde twaalf Europese weken overbodig was geworden. Nadat de Voorzitter en de Bondsdirecteur het voorstel van het Hoofdbestuur hadden toegelicht, konden de leden zich ermede verenigen, temeer daar de Afdelingsraad had geadviseerd tot voortzetting van de huidige regeling, welke dus voorziet in een minimum van twaalf zogenaamde Europese weken per jaar per bioscoop, mits de nodige souplesse zou worden betracht bij het verlenen van dispensatie voor zaken, welker publiek uitsluitend is ingesteld op het sen satiegenre. Ter voorziening in de vacature in de Afdelingsraad, ontstaan door het over lijden van de heer A. P. du Mée Sr., werd de heer W. F. Dubbeldeman benoemd tot lid van die raad. Voorts werd hij benoemd tot lid van de Ledenraad voor de vergadering van 15 December.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1952 | | pagina 112