Het Hoofdbestuur achtte dit verlangen van de filmfabrikanten en filmproducenten naar een eigen afdeling gerechtvaardigd. Het was zijn College gebleken, dat de tekst van artikel 1 van het Algemeen Bedrijfsreglement, in welk artikel de bedrijven van de filmfabrikanten en filmproducenten omschreven worden, verouderd was. Kende men oorspronkelijk in het Nederlandse filmbedrijf slechts de producent, die de vervaardiging van grote speelfilms voor de theaterexploitatie voorbereidde, arrangeerde en deed uitvoeren, langzamerhand is, inzonderheid gedurende het laatste decennium, meer op de voorgrond getreden de producent die zelf de aan de ver vaardiging van zijn fiïms verbonden werkzaamheden geheel of ge deeltelijk ter hand neemt, behoudens haar technische afwerking in het laboratorium. Dit nieuwe type producent, dat in hoofdzaak films in opdracht vervaardigt en nu eens onder de naam cineast dan weer onder benaming van een productiemaatschappij optreedt, kan veelal evenzo beschouwd worden als een bona fide zakenman voor wiens toelating tot het Bondslidmaatschap wel de statuten maar niet het Algemeen Bedrijfsreglement de mogelijkheid lieten. Het was derhalve noodzakelijk om de omschrijving van het begrip filmproductiezaak" in het reglement aan te passen aan de feite lijke toestand. Bovendien wekte het steeds verwarring, dat het begrip „film fabriek" naast het laboratoriumwerk dat wil zeggen de bewer king van het materiaal waarop de film wordt opgenomen en de ver vaardiging van de copieën daarvoor ook inhield de productie van de films zelf. Aan deze begripsverwarring kon-logischerwijze slechts een einde worden gemaakt door in samenhang met de uitbreiding van het in het Algemeen Bedrijfsreglement omschreven begrip filmproductiezaak" gelijktijdig dat van filmfabriek" te beperken tot laboratorium. Het Hoofdestuur overwoog verder, dat men de jonge Neder landse filmproductiezaken moeilijk die stringente eis kan stellen, welke aan de overige ondernemingen wordt gesteld, namelijk dat zij onafgebroken in bedrijf zijn; dit zou met de voorlopig nog be perkte mogelijkheden van de Nederlandse filmproductie ook niet wel mogelijk zijn. Derhalve besloot het Hoofdbestuur de omschrij ving van het begrip filmproductiezaak" zo te redigeren, dat niet een regelmatige productie wordt vereist. Tijdens de op 18 December 1951 gehouden vergadering, van de Ledenraad, waar deze voorstellen van het Hoofdbestuur ter tafel kwamen, bleek dat de leden van de Raad nog nadere toelichtingen op bepaalde punten wenselijk achtten, weshalve besloten werd deze voorstellen ter bestudering aan te houden. Zij werden door de Ledenraad in zijn vergadering van 15 Juli 1952 opnieuw behandeld 62

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1952 | | pagina 66