93
Het bestuur had deze voorstellen niet bedoeld als een ondeelbaar complex,
maar het is wel teleurstellend, dat het Hoofdbestuur niet bereid gevonden kon
worden zijn steun aan zelfs maar één dezer voorstellen te geven. Het Hoofd
bestuur heeft namelijk als zijn mening te kennen gegeven, dat de Bondsvoorwaar-
den en het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden tezamen een evenwichtige
regeling van de zakelijke verhoudingen tussen huurders en verhuurders vormen
en dat eenzijdige veranderingen het evenwicht zouden verstoren.
Nieuwe deviezenmoeilijkheden hebben zich in 1952 gelukkig niet voorgedaan,
maar de nadelen, die voor het filmbedrijf aan de deviezenrestricties vastzitten,
blijven voortduren. Wij denken hierbij in de eerste plaats aan de maatregel van
de Nederlandsche Bank om het maximum filmhuurpercentage voor een pro
gramma exclusief journaals te limiteren tot 2>7Y2, welke maatregelen wij beschou
wen als een eenzijdige en onredelijke inmenging in interne bedrijfsaangelegen-
heden. Voor films afkomstig uit Europese landen, waarmede het handelsverkeer
volkomen is geliberaliseerd, is deze maatregel volstrekt ongegrond. Wij trekken
overigens de bevoegdheid van de Nederlandsche Bank om zulk een maatregel uit
te vaardigen ook waar het Amerikaanse films betreft in twijfel. Meermalen heeft
het Bestuur er bij het Hoofdbestuur op aangedrongen stappen te doen om aan de
inmenging van ds Bank op dit gebied een eind te maken, maar dat heeft niet
gebaat Er zijn zelfs van de zijde der Bank bezwaren gemaakt met betrekking
tot de excepties van het maximum filmhuurpercentage, al is er gegronde hoop,
dat deze moeilijkheden eerlang overwonnen zullen worden.
Ingevolge het gebruikelijk verzoek van het Afdelingsbestuur aan het Hoofd
bestuur heeft de Ledenraad op 15 December een nieuw Bedrijfsbesluit inzake de
Deviezenregeling goedgekeurd, zodat ook in 1953 elke bioscoop gedurende ten
minste 12 weken hoofdfilms zal vertonen, die niet zijn vervaardigd in de Ver
enigde Staten van Noord-Amerika en waarvoor geen dollars worden betaald
respectievelijk geen, dollarschuld ontstaat.
Ondanks de wijzigingen, die in het Advertentiebesluit van onze Afdeling, laat
stelijk op 12 Februari 1951, zijn aangebracht, bleek het toch wel heel grote be
zwaren op te leveren om dit besluit aan te passen aan de wisselende behoeften op
het gebied van het lanceren van grote films. Het bestuur zag zich genoodzaakt
aan een der leden ter zake van een overtreding van het Advertentiebesluit de
straf van waarschuwing op te leggen, maar daarmede waren de moeilijkheden
toch niet op te lossen. Het verlangen om weer als voor de oorlog de nodige arm
slag op het gebied der reclame te verkrijgen nam steeds toe en het viel niet te
ontkennen, dat dit verlangen op zichzelf' gezond is. Het bestuur maakte derhalve
bij de ledenvergadering van 19 Mei een voorstel tot intrekking van het Adver
tentiebesluit aanhangig, welk voorstel werd goedgekeurd, met dien verstande,
dat het intrekkingsbesluit op een door het bestuur nader te bepalen datum in
werking zou treden, zulks ten einde contact met de besturen der stedelijke af
delingen op te nemen. Deze afdelingsbesturen hebben echter de desbetreffende
brieven onbeantwoord gelaten. Derhalve is de intrekking van het Advertentie
besluit op 4 September afgekondigd.
Van een neiging om de advertenties steeds groter te maken is na de intrekking
van het Advertentiebesluit niets gebleken. De hoge advertentieprijzen der dag
bladen maken dat trouwens onmogelijk. Men is er wel toe overgegaan de adver
tenties in de grote bladen weer op dezelfde pagina als de zogenaamde kader
annonce te plaatsen.
Met handhaving van onze principiële bezwaren tegen filmcensuur kunnen wij
met voldoening constateren, dat er ons in het afgelopen jaar geen klachten heb
ben bereikt over onredelijke beslissingen van de Centrale Commissie voor de
Filmkeuring. Evenals in het vorig jaar kunnen wij rapporteren, dat er, voor zover
dat in de verhouding tussen de censor en de gecensureerde mogelijk is, tussen de
leiding van de Filmkeuring en het filmverhuurbedrijf een uitstekende yerstand-