Aan 20 aanvragers verleende het Hoofdbe stuur toestemming tot het overnemen en voortzetten, respectievelijk veranderen van de ondernemingsvorm van 21 permanente bioscopen, een filmverhuurkantoor en een filmproductiezaak. Per 1 Januari 1955 waren veertien bioscopen, tot de exploitatie waarvan in het verslagjaar of in de jaren daarvoor toestemming was ver leend, nog niet gebouwd of niet gereed voor exploitatie. Deze betroffen de volgende plaatsen: Rotterdam (7), 's-Gravenhage, Arnhem, Hengelo (Ov.), Noordwijk aan Zee, Aalsmeer, Zevenaar en Dinteloord. Het aantal zaken Op 1 Januari 1955 bedroeg het aantal in geschreven permanente bioscopen 522 met een totaal van 243.000 zitplaatsen tegen 513 met rond 240.000 zitplaatsen op 1 Januari 1954. Evenals het vorig jaar bedroeg het aantal reisbioscopen 19. Het aantal filmverhuurkantoren daalde van 38 tot 37 en de enige filmimportzaak, welke in het Bedrijfsregister stond ingeschreven, beëindigde het lidmaatschap Het aantal filmfabrieken bleef 10 en het getal filmpro ductiezaken steeg van 21 op 1 Januari 1954 tot 25 op 1 Januari 1955. Men zie voor een volledig overzicht van de aantallen zaken en donateurs op 1 Januari 1955, alsmede in de voorafgaande jaren, de in dit hoofdstuk opgenomen staat. De herdenking van het feit, dat het op 5 Mei 1955 tien jaar was geleden dat ons land werd bevrijd van de gehate bezetter en wij ons opmaakten om de aan de zaken toege brachte schade te overzien, ten einde maat regelen te nemen tot bevordering van herstel en welvaart in ons bedrijf, is een gerede aan leiding om dit verslag aan te vullen met twee grafieken van de uitbreiding van het bioscooppark en zijn zetelcapaciteit sedert 1 Januari 1940 tot 1 Januari 1955. Zij geven een duidelijk beeld van de inzin king tengevolge van de oorlogsverwoestingen en het sprongsgewijze herstel in de eerste jaren na de Bevrijding. Het valt daarbij op, dat de groei van het aantal zitplaatsen pro- centuaal is achtergebleven bij de groei van het aantal bioscopen. Dit is te verklaren, doordat de in de oorlogsjaren verwoeste bioscopen gemiddeld een grote zitplaatsenca paciteit hadden en de na de oorlog nieuw ge opende bioscopen voor het merendeel uit zaken met een klein zitplaatsenaantal beston den. Rekening houdend met de vestiging, herbouw en uitbreiding van grote zaken in Rotterdam en elders, waarvoor reeds toe stemming werd verleend, mag worden voor speld dat de procentuale groei van de zit plaatsencapaciteit ten opzichte van de groei van het aantal zaken sedert 1 Januari 1940 binnen enkele jaren weinig of geen verschil meer zal opleveren. Ter completering van deze korte beschou wing en aansluitend op de grafieken volgt hieronder een overzicht van de aantallen bioscopen en bioscoopzitplaatsen op 1 Ja nuari 1940, alsmede van 10 Mei 1945 af tot 1 Januari 1946 en zo vervolgens tot 1 Ja nuari 1955. Jaar Bioscopen Zitplaatsen 1 Jan. 1940 367 180.300 0 Mei 1945 323 154.500 1 Jan. 1946 343 164.700 1 Jan. 1947 439 194.000 1 Jan. 1948 449 212.100 1 Jan. 1949 461 225.700 1 Jan. 1950 488 223.700 1 Jan. 1951 507 235.100 1 Jan. 1952 506 234.500 1 Jan. 1953 512 238.100 1 Jan. 1954 513 240.000 1 Jan. 1955 522 243.000 Artikel 11 Gewijzigd Algemeen Bedrijfsreglement Het beroep dat in 1953 door een lid-ex- ploitant op artikel 11 van het Gewijzigd Al gemeen Bedrijfsreglement werd gedaan, werd in het verslagjaar behandeld. De betrokken eigenaar/verhuurdei was bereid aan de in dit artikel bedoelde arbitrage mede te wer ken, zodat een arbitrage-commissie kon worden benoemd. Deze commissie gaf na een onderzoek te hebben ingesteld als haar oordeel te kennen, dat het huurcontract in kwestie diende te worden verlengd en geen bijschrijving moest plaats vinden van de eigenaar/verhuurder of van een derde als ex ploitant. Het lid-exploitant heeft hierna zijn exploitatie in het gebouw van deze eigenaar/ verhuurder normaal voortgezet. 31

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1954 | | pagina 31