bevolking met instemming van de kerkelijke auto riteiten is tot stand gekomen. Het Afdelingsbestuur blijft ijveren voor opheffing der naar zijn mening verouderde nakeuring, zoals die door de K.F.C, wordt toegepast. Hoe verouderd de nakeuring van films is, blijkt uit het feit, dat uitzendingen van buitenlandse televisiezenders ook in vele plaatsen van ons land op gevangen kunnen worden, zonder dat de K.F.C, de daarbij gebruikte films heeft gekeurd. Het ligt in de lijn der ontwikkeling, dat de negatieve keuring plaats maakt voor de positieve keuring van de K.F.A., d.w.z. uitsluitend in de vorm van adviezen aan de katholieken. Daarmede zou dan een sitviatie zijn bereikt, zoals reeds sedert jaar en dag bestaat in bijna alle andere landen ter wereld. De K.F.C, heeft in het verslagjaar 412 (in 1953: 378) hoofdfilms gekeurd. In 86 (81) gevallen is de K.F.C, afgeweken van de uitslag der Rijksfilmkeu- ring. Van de door ds Rijksfilmkeuring toegelaten 127 A-films, 153 B-films en 172 C-films, maakte de K.F.C, namelijk 116 A-films, 123 B-films, 93 Cl, 36 C2 en 11 C3-films, terwijl zij 20 films ontoelaatbaar verklaarde. Van een zelfstandig verzekeringsexpert bereikte het Afdelingsbestuur de aanbieding om vrijblijvend en voor eigen rekening bij de Afdelingsleden een diep gaand onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van het afsluiten van een pensioenverzekering res pectievelijk het stichten van een pensioenfonds. In aanmerking nemende, dat de resultaten van zulk een onderzoek ook van belang zonden kunnen zijn voor de studie-commissie, welke het Hoofdbestuur met het oog op een algemene pensioenregeling voor het gehele film- en bioscoopbedrijf had ingesteld, be sloot het bestuur op deze aanbieding in te gaan en aan de ledenvergadering der Bedrijfsafdeling een machtiging voor de vorenbedoelde deskundige te vragen om bij de leden individueel de nodige gege vens te verzamelen. De ledenvergadering besloot op 18 Mei deze machtiging te verlenen. Het onderzoek werd met de nodige discretie ver richt, maar het duurde door gebrek aan medewer king van de zijde der leden toch nog vele maanden, voordat de expert aan de hand van de verzamelde gegevens met het opstellen van zijn rapport kon beginnen. Bij het einde van het verslagjaar was dit rapport nog niet verschenen. In het voorjaar ontving het Afdelingsbestuur ter beoordeling van de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten een ontwerp van algemene voor waarden voor het uitvoeren van opdrachten in zake het bewerken van films. Tegen dit ontwerp werden verschillende bezwaren ontwikkeld. De fabrikantenafdeling bracht daarop verschillende wijzigingen in het ontwerp aan, welke besproken werden in een tussen de beide afdelingsbesturen op 25 October gehouden conferentie, waarbij ten slotte over alle belangrijke punten in principe overeen stemming werd bereikt. Het zal echter nodig zijiï een nieuw ontwerp van bedoelde algemene voor waarden te maken, speciaal betrekking hebbende op het zakenverkeer tussen leden-filmverhuurders en leden-filmfabrikanten. Bij het einde van het verslag jaar had dit nieuwe ontwerp het Afdelingsbestuur nog niet bereikt. In het verslagjaar zijn 5 ledenvergaderingen en 16 bestuursvergaderingen gehouden. In de ledenvergadering van 18 October zijn de pe riodiek aftredende leden van de Ledenraad, de heren H. P. H. Juten, J. L. Paerl en D. J. Schimmel her kozen. In plaats van de heer ,T. Weening, wiens plaats in de Ledenraad door zijn benoeming tot lid van het Hoofdbestuur vrijkwam, werd benoemd de heer K. F. J. Wijsmuller. Het ligt in de lijn der ontwikkeling, dat 1955 een sterke uitbreiding van de toepassing van het brede beeldsysteem in zijn verschillende vormen bij de filmproductie in Amerika en ook in Europa te zien zal geven, hetgeen gepaard zal gaan met een toe nemend Kebruik van kleurenfilm. Het valt nog te bezien, of daarmede bedrijfsresultaten zullen worden bereikt, die opwegen tegen de extra kosten, althans als men de voordelen, die aan de algemene verbe tering van de welvaart te danken zijn, aftrekt. Ook het filmbedrijf in Nederland zal zich echter aan de technische ontwikkeling niet kunnen onttrekken en het zal dus rekening moeten houden met een ver zwaring van zijn lasten. Op het gebied van de verlaging der vermakelijkheids- belasting zal er in 1955 nog heel wat werk verzet moeten worden, waarbij moeilijkheden niet uit zul len blijven. Opnieuw zal de aangelegenheid van de leverings voorwaarden de aandacht van leden-filmverhuurders en leden-exploitanten opeisen. Het bereiken van een voor de beide groepen aanvaardbare oplossing zal allerminst eenvoudig zijn, maar het vertrouwen is gewettigd, dat ook ditmaal gezond verstand en zakelijk inzicht de juiste weg om tot overeenstem ming te komen zullen aanwijzen. Amsterdam, 13 Juni 1955. H. W. HAGENBERG, Administrateur. 70

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1954 | | pagina 69