Bedrijfsafdeling
Filmfabrikanten en Filmproducenten
De activiteit onzer Afdeling bleef gedurende 1954
in hoofdzaak gericht op de verdere uitvoering van
het werkprogram, dat de eerste jaarlijkse ledenver
gadering der Afdeling, welke in April 1953 gehou
den werd, als richtsnoer had vastgesteld. Onderschei
den vraagstukken, zowel voor de leden individueel
als voor het productiebedrijf in zijn geheel van es
sentieel belang, zijn in het verslagjaar in studie ge
nomen. Practische voorstellen werden besproken in
zestien bestuurs- en niet minder dan vier ledenver
gaderingen, welke door de algemene deelneming dei-
leden en de levendige gedachtenwisselingen het ka
rakter hadden van echte werkvergaderingen.
Het besef, dat het uiterst moeilijk is om in een nog
weinig geordende bedrijfstak de voorwaarden te
scheppen welke een duurzame bedrijfsvrede kunnen
waarborgen en zulks zonder de organische groei
met de overige takken van het filmwezen uit het
oog te verliezen heeft de leden niet kunnen ont
moedigen. Integendeel, de practische wenken en de
opbouwende critiek op de door het Afdelingsbestuur
ingediende voorstellen bewijzen, dat de leden er zich
terdege rekenschap van geven hoezeer het organi
satorische overleg kan bijdragen tot de oplossing
van de vraagstukken, waarmede de jonge en snel
groeiende Nederlandse filmindustrie te kampen
heeft.
In het kader van cie bestudering van de middelen
ter bevordering van de vertoning van korte Neder
landse films, inzonderheid daar, waar zij tot dusver
nog maar betrekkelijk weinig in het bioscooppro
gramma verschenen, was het Afdelingsbestuur nog
in 1953 in overleg getreden met het Bestuur van de
Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Ex
ploitanten. Dit overleg had ten doel na te gaan of
de mogelijkheid geschapen zou kunnen worden dat
ook verdienstelijke opdrachtfilms met een reclame
element in de bioscopen zouden kunnen worden ver
toond. Immers op grond van de pachtovereenkomsten
tussen de leden van voornoemde vereniging en de
leden-exploitanten van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond was tot dan toe een roulement van korte films
met een reclame-element hoe gering ook uit
gesloten. In gemeenschappelijke besprekingen werden
normen opgesteld volgens welke dergelijke films in
den vervolge in de bioscopen kunnen worden ver
toond tegen vergoeding van een prijs, welke, onge-
acht de lengte van de film, gefixeerd is op die van
een gewone reclamefilm van 60 meter.
Het Bestuur van genoemde vereniging is tevens ae-
coord gegaan met het voorstel van het Afdelings
bestuur om aan de Commissie voor Niet-Commerciële
Reclame, die dergelijke grensgevallen pleegt te be
oordelen, een lid-filmproducent toe te voegen voor
de gevallen waarin beoordeeld moet worden of
een film onder de hier bedoelde categorie valt. Het
Hoofdbestuur heeft de heer L. W. R. Meyer als zo
danig benoemd.
Een van de belangrijkste vraagstukken is voor het
Nederlandse filmproductiebedrijf de regeling van de
auteursrechtelijke verhouding tussen de filmprodu
cent en zijn opdrachtgevers. De opdrachtgever blijkt
soms geen voldoende inzicht te hebben in de rech
ten en verplichtingen, welke uit een zodanige op
dracht voortvloeien, een situatie welke hem het
slachtoffer kan maken van beunhazen, die dit soms
handig weten uit te buiten.
Te laat heeft menig opdrachtgever, die zijn opdracht
op een teleurstelling zag uitlopen of anders geleverd
kreeg dan hij bedongen meende te hebben, beseft
dat het zover zeker niet gekomen zou zijn indien
hij zich bij het sluiten van de betrokken overeen
komst beter rekenschap zou hebben gegeven van de
consequenties en dientengevolge waarborgen zou heb
ben geëist, die alleen een bona fide producent in
staat is te geven.
Anderzijds is het herhaaldelijk voorgekomen, dat met
de geestelijke eigendom van de filmer op zonderlinge
wijze werd omgesprongen, met volkomen misken
ning van zijn rechten, omdat hij deze niet schriftelijk
op de juist* wijze had vastgelegd.
Over deze brandende kwestie hebben de leden-film-
producenten zich ernstig beraden. Als het meest
doeltreffende middel ter voorkoming van deze moei
lijkheden en tevens ter bestrijding van de beuu-
nazerij zagen zij het ontwerpen van een uniform
contract, waarbij zowel de opdracht tot vervaardi
ging van de film als de auteursrechtelijke verhou
ding tussen producent en opdachtgever geregeld
wordt. In een drietal druk bezochte ledenvergade
ringen kwam een ontwerp „Bedrijfsreglement tot
vaststelling van een Bondscontract" tot stand, dat
met algemene stemmen werd aanvaard en aan het
Hoofdbestuur ter goedkeuring werd voorgelegd met
het verzoek dit ontwerp aan de Ledenraad van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond ter vaststelling voor
te dragen. Dit ontwerp was aan het einde van het
verslagjaar door het Hoofdbestuur in studie ge
nomen.
Het Nederlandse filmproductiebedrijf vertrouwt dat
dit op jarenlange ervaring gebaseerde standaard-
contract, waarbij aan de opdrachtgever garanties ge
geven worden voor de richtige nakoming van de ge
sloten overeenkomst welke hij elders niet kan
bekomen en hem rechtszekerheid wordt geboden,
in belangrijke mate het vertrouwen in het bona
fide productiebedrijf zal versterken.
Een van de belangrijkste garanties, welke de op
drachtgever in het Bondscontract geboden worden
is, dat de producent zich verplicht de aan de pro
ductie verbonden risico's ten genoege van de op
drachtgever te verzekeren.
Tijdens de beraadslagingen in de Afdelingsvergade
ringen werd het Afdelingsbestuur met klem ver-
zocht de mogelijkheden te bestuderen om te gera
ken tot een collectieve verzekering van de risico's,
welke aan de vervaardiging en bewerking van films
verbonden zijn. Het Afdelingsbestuur heeft na rijp
beraad de ledenvergadering er op gewezen, dat een
collectieve verzekering alleen zou kunnen slagen,
indien de collectiviteit voor de leden aantrekke-
71