waaraan het gezamenlijke bedrijf het hoofd zal heb
ben te bieden.
Als er allerwegen representatieve schouwburgen, ont
spanningsgebouwen, gemeentelijke en provinciale cul
turele centra, tentoonstellingscomplexen e.d- ver
rijzen, zal het bioscoopbedrijf, indien het zijn plaats
in het amusements- en ontwikkelingsleven niet wil
verliezen, erop hebben toe te zien, dat de bestaande
theaters aan de eisen des tijds worden aangepast, en
dat men in de situaties waar daaraan behoefte be
staat aan de dag treedt met vestigingen die tot de
verheffing van het algemene niveau bijdragen. On
verantwoorde pogingen om bioscoopzaaltjes „onder
dak te brengen, zullen echter achterwege moeten
blijven. Onze Raad diende een aantal amendemen
ten op de vorenbedoelde voorstellen in, doch de
Ledenraad besloot deze gehele materie, die niet
in overhaast tempo behandeld kon worden, voorlopig
aan te houden.
De door het Hoofdbestuur genomen maatregelen ten
einde een eind te maken aan het gebruik van brand
baar filmmateriaal vonden algemene instemming.
Het spreekt vanzelf, dat ook de voorstellen tot her
ziening der Regeling van Lonen en andere Arbeids
voorwaarden in het Bioscoopbedrijf aan een ernstige
studie onderworpen werden. Deze voorstellen, inge
diend door het Hoofdbestuur op grond van de door
de Sociale Commissie na een voorbereiding van om
streeks twee jaren opgesteld rapport, hielden uiter
aard een verzwaring van lasten in, die in het bij
zonder voor de in de kleinere plaatsen gevestigde
exploitaties van grote invloed was. De door de on
derscheidene afdelingen opgestelde amendementen
werden voor het merendeel door onze Raad over
genomen, doch dit gold niet voor de door de Af
deling Het Noorden aanhangig gemaakte wijziging,
inhoudende dat alle werknemers met een werktijd
van minder dan 24 uur per week buiten de toon
regeling kwamen te vallen; met de kleinst mogelijke
meerderheid werd dit amendement na langdurige
besprekingen afgestemd.
De in deze Regeling neergelegde verhoging van het
loonpeil, met de daaraan gekoppelde herziening der
overige arbeidsvoorwaarden resulteerde, evenals de
gelijktijdig afgekondigde nieuwe 6 %-loonronde, in
een aanmerkelijke stijging der vaste lasten voor onze
bedrijven.
Naar aanleiding van een aantal ingekomen klachten
achtte onze Raad het noodzakelijk, zijn oordeel uit
te spreken over de vraag, welke voorwaarden op tech
nisch gebied aan de bioscoopexploitanten gesteld
konden worden bij het aangaan van contracten voor
panoramische films van verschillende producenten.
Ook hield ons college zich bezig met de problemen,
opgeworpen door de openbare televisievertoningen,
evenals met het voortschrijdende euvel der quasi-non-
commerciële filmvoorstellingen, gegeven door vaak
zeer commercieel aangelegde instellingen, voor wie
overigens in ettelijke gevallen noch de zware belas
tingdruk, noch de in ons bedrijf geldende maatstaven
van zakenmoraal een rol bleken te spelen. Naar het
gevoelen van onze Raad zal aan deze toestand waar
schijnlijk slechts een eind gemaakt kunnen worden,
wanneer het Hoofdbestuur daarbij op de volledige
medewerking van filmverhuurders en exploitanten
gezamenlijk kan rekenen.
Enige klachten omtrent handelingen in strijd met
de algemeen geldende opvattingen ter zake van ge
oorloofde concurrentie op het gebied van reclame
voor bioscopen leidden tot een besluit, waarbij aan
het Dagelijks Bestuur opdracht werd verleend tot het
concipiëren van de nodige reglementsbepalingen ter
regeling van dit onderwerp.
Met voldoening mag geconstateerd worden dat de
in het afgelopen jaar gehouden vergaderingen door
nagenoeg alle leden werden bijgewoond en dat zij
steeds verliepen in een geest van onderling begrip.
Aan het einde van het verslagjaar was het Dagelijks
Bestuur als volgt samengesteld:
C. van Willigen, Voorzitter; G. J. Milius, Vice-voor-
zitter; W. F. Dubbeldeman, Secretaris; J. van Ben-
tum, Penningmeester; M. J. W. Peters, Gedelegeerde.
Ten aanzien van het feit, dat dit jaarverslag wordt
uitgebracht in de vergadering, waarin het 20-jarig
bestaan van onze Afdelingsraad wordt herdacht,
mag Uw rapporteur te dezer plaatse volstaan met
het uitspreken van de wens, dat de geest van eens
gezindheid, die in de achter ons liggende tijd bij
het onderlinge overleg op de voorgrond trad, ook
in de toekomst de vergaderingen van onze Raad moge
beheersen; en voorts dat wij er het onze toe mogen
bijdragen, dat alle zich aandienende problemen steeds
aangevat zullen worden in het begrip dat het in onze
Bond vertegenwoordigde complex van bioscoop-,
film- en daarmede samenhangende belangen immer
als een onverbrekelijk geheel dient te worden ge
zien, opdat onderlinge verdeeldheid voorkomen
worde en wij gezamenlijk sterk staan tegenover drei
gingen van buiten af.
Wanneer het jaar 1055, het tiende Bevrijdingsjaar,
zich niet alleen in onze Raad, doch in elk der ge
ledingen waaruit onze Bond is opgebouwd, zou ken
merken door een wederzijdse manifestatie van dit
leidend principe, kan de toekomst met vertrouwen
tegemoet worden gezien.
Amsterdam, 4 April 1955.
W. F. DUBBELDEMAN,
Secretaris.
79