Uit het Voorlopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs van de Eerste Kamer over het hoofdstuk Binnenlandse Zaken van de Rijksbegroting voor 1954 zowel als uit de Memorie van Antwoord van de Minister bleek, dat men het in gemeentelijke kringen niet geheel eens was met het ministerieel beleid op dit punt. Bij de behandeling in de Kamer ondervond de Minister echter naast critiek ook belangrijke steun, en werd onder meer door een aantal woordvoerders te ken nen gegeven, dat er geen enkele reden was het bioscoopbezoek zwaarder te belasten dan de andere vormen van vermaak. Er werd zelfs een dringend beroep gedaan op de ge meenten om van de vrijheid die hun thans bij de ministeriële missive was geboden, gebruik te maken, teneinde de fiscale discriminatie voor de bioscopen op te heffen. Bij deze discussie bleek eveneens, dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zich van het overleg, dat door de Regering was geëntameerd terzake van een mogelijke ver laging, gedistancieerd had, en tenslotte hoe zeer wij het te danken hebben aan de krach tige en rechtvaardige houding van Zijne Ex cellentie Minister Beel, dat uileindelijk een redelijk resultaat tot stand is gekomen. Zijn krachtige verklaring in de Kamer liet immers niets aan duidelijkheid te wensen over, ter wijl nochtans het subtiele karakter van de verhouding tussen de Minister en de gemeen ten op het stuk van de gemeentelijke auto nomie hem grote beperkingen oplegde. Dat de duidelijke wenk van de Regering haar effect niet gemist heeft, bleek uit de daarop gevolgde vergadering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, welke vervolgens leidde tot een herziening van het belasting tarief in de grote steden. Hoewel de ge meentebesturen een uniform percentage van 25 voor ogen stond, hetwelk in Rotterdam ook kort daarop op voorstel van Burge meester en Wethouders door de Raad is vastgesteld, heeft de activiteit van onze or ganisatie en inzonderheid van de afdelings besturen en de betrokken leden tot gevolg gehad, dat bij de gemeenteraden steun werd gevonden voor handhaving van differentia tie ook bij de verlaging van tarief, zodat in een groot aantal gemeenten het belasting percentage daalde beneden de 25 en in som mige gemeenten zelfs tot 20. In enkele klei nere gemeenten onderging het belastingper centage nog verdere verlaging. Het Bondsbureau heeft bij het indienen van de vele requesten die nodig waren alvorens de herziening tot stand kwam en bij het daarop gevolgde overleg, telkens van voor lichting gediend, welke voorlichting zeer veel arbeid vereiste, omdat telkens met een andere plaatselijke situatie rekening moest worden gehouden. In de loop van het verslagjaar werd in de volgende gemeenten een herziening van het belastingpercentage voor bioscoopvoorstel lingen bereikt: Aalsmeer, Aalten, Alblasser- dam, Amersfoort, Arnhem, Beek en Donk, Beesel, Brielle, Bussum, Culemborg, Dene- kamp, Dokkum, Driebergen, Fijnaart, Gouda, Groesbeek, Haarlem, Helden, Hillegom, Hil versum, Hoensbroek, Hoorn, Horst, Leiden, Medemblik, Middelharnis, Naaldwijk, Oos terhout, Oudenbosch, Oud-Gastel, Oude Ton- ge, Oldenzaal, Rotterdam, Sittard, Steenber gen, Terneuzen, Tiel, Utrecht, Vlijmen, Ven- lo, Vlaardingen, Wychen, IJzendijke, Zeist, Zoutkamp. Aan het eind van het verslag jaar was het aantal gemeenten, dat de be lasting tot een redelijk percentage had te ruggebracht, gestegen tot ongeveer 250. In 1955 zijn tot het verschijnen van dit verslag nog verlagingen in de volgende gemeenten tot stand gekomen: Amsterdam, Apeldoorn, Axel, Gorinchem, Groningen, 's-Gravenhage, Harderwijk, Leerdam, Leeuwarden, Sneek, Someren, Steenwijk, Westerbork, Woerden, Zaltbommel, Zevenbergen. In totaal is de belasting thans in 263 gemeenten herzien. Er reste ren 42 gemeenten, waar nog geen verlaging heeft plaatsgevonden. 9

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1954 | | pagina 9