Nederlandse filmindustrie
Bij het opmaken van de jaarbalans mag wor
den geconstateerd, dat er geen tekenen zijn,
die wijzen op een stilstand in de groei van de
jongste tak van het Nederlandse filmbedrijf,
de filmindustrie, en dat, mede gezien het feit
dat in de loop van 1956 door de samenwerking
van Overheid en bedrijfsorganisatie nieuwe
mogelijkheden werden geschapen tot het geven
van impulsen aan het totstandkomen van een
continue speelfilmproductie, er plaats is voor
een gematigd optimisme.
Het mag tot verheugenis stemmen, dat het
vraagstuk van de speelfilmproductie lééft in
liet Nederlandse filmbedrijf, zoals bewezen
wordt door het met een overweldigende meer
derheid van stemmen aannemen van het voor
stel van het Hoofdbestuur van de Nederland-
sche Bioscoop-Bond tot vorming van een fonds
ter bevordering van de productie van Neder
landse films in de op 3 April gehouden jaar
lijkse algemene ledenvergadering van deze
organisatie. Voor nadere mededelingen zij ver
wezen naar hetgeen onder het hoofd „Hoofd
bestuursvergaderingen" elders in dit verslag is
vermeld.
Voor een belangrijk deel zal het welslagen
van deze door Rijksoverheid en bedrijfsorga
nisatie gezamenlijk ondernomen poging even
wel afhangen van de medewerking van de Ne
derlandse gemeenten, die een allesbeslissende
invloed uitoefenen op de moeilijke verhouding
tussen de beperkte amortisatiemogelijkheden
van de Nederlandse markt en de productie
kosten. Indien de gemeenten in de komende
jaren door een verstandige vermakelijkheids-
belastingpolitiek dat wil zeggen door de Ne
derlandse film vrij te stellen of slechts voor een
zeer gering percentage te belasten betere
amortisatiemogelijkheden voor de nationale
film zullen scheppen en inzonderheid haar
concurrentievermogen gunstig zullen beïnvloe
den, zal dit in uiterst belangrijke mate de
continuïteit in de productie bevorderen. Een
aantal gemeenten, waaronder Amsterdam,
Utrecht, Leeuwarden, 's-Hertogenbosch, heeft
reeds getoond zich zijn verantwoordelijkheid
met betrekking tot dit vraagstuk bewust te
zijn. Het is te hopen, dat ook de overige ge
meenten zich rekenschap zullen geven van
haar verplichting ten opzichte van een bij uit
stek nationaal, economisch èn cultureel belang
als de ontwikkeling van een eigen filmpro
ductie.
Wederom werd in 1956 door de leden-film-
producenten aan tal van internationale film-
manifestaties deel genomen. Acte de présence
werd onder meer gegeven op de Internationale
Filmfestivals van Cannes met de film En
de zee was niet meer" van Bert Haanstra, van
Berlijn met Ytzen Brusse's „Jungle airlift" en
van Edinburgh met beide vorengenoemde
films en Joop Geesink's „Prince Electron". Op
het te Cork gehouden eerste Internationale
Ierse Filmfestival werd Bert Haanstra's „Strijd
zonder einde" als de beste korte film be
kroond. Zijn film En de zee was niet
meer" verwierf tegelijk met eerder genoemde
film de Grand Prix van het te Montevideo
gehouden Tweede Internationale Festival voor
Documentaire en Experimentele Films„Rail-
plan 68" van Louis A. van Gasteren kreeg op
dit festival een eervolle vermelding. Aan Joop
Geesink's poppenfilms „Dutchy op glad ijs"
en „Prince Electron" werd op de Fiera di Mi-
lano de door de leiding van de Biënnale te
Venetië uitgeloofde prijs voor de meest kunst
zinnige reclamefilm toegekend.
Op de Vle Internationale Week voor Touris-
tische en Folkloristische Films te Brussel ont
ving Bert Haanstra de gouden medaille van
de Internationale Commissie voor Opvoedkun
dige en Culturele Films voor zijn film En
de zee was niet meer", terwijl het derde Con
gres van de International Union for Health
Education of the Public de zilveren beker van
II