verdere uitvoering te geven aan het voornemen de exploitatie in vorenbedoelde zin te drijven, werden de bioscoopvoorstellingen te Bergen op Zoom wederom op de normale wijze voort gezet. Ook Breda bad onze bijzondere belangstel ling. Toen namelijk het College van Burge meester en Wethouders de raad op 4 Januari voorstelde het verzoek van de exploitanten ter plaatse tot belastingverlaging te verwerpen, heeft het Hoofdbestuur op korte termijn uitstel van de beslissing weten te bewerkstelligen en heeft de Bondsdirecteur gezamenlijk met de exploitanten een langdurig onderhoud gehad met het gemeentebestuur. In het aan de raad gerichte voorstel van 7 Maart kwam men slechts gedeeltelijk aan de verlangens der exploitan ten tegemoet, zodat zij besloten zich recht streeks tot de raadsfracties te wenden. In de stukken, die daarop het licht zagen werd de degen gekruist met de wethouder van finan ciën, die tenslotte in de raadszitting van 14 Maart het onderspit moest delven, doordat de raad besloot de vermakelijkheidsbelasting terug te brengen van 35% tot 25%. Aan het eind van het verslagjaar was de herziene ver ordening nog niet goedgekeurd. Wanneer men thans de algehele situatie op het terrein der vermakelijkheidsbelasting overziet, dan kan men niet voorbijgaan aan de histori sche achtergrond van het probleem. Met name zij er aan herinnerd, dat in 1948 in het meren deel der gemeenten op aanwijzing van de Re gering aanzienlijke tariefsverhogingen van de vermakelijkheidsbelasting tot stand kwamen. Het Hoofdbestuur is van het begin af met kracht tegen de excessieve belastingtarieven ten strijde getrokken, omdat het College zich realiseerde dat de invoering ervan buiten de toch al hoge belastingdruk een extra last zou betekenen, waarvan het film- en bioscoopbe drijf onherroepelijk grote schade zou onder vinden. De abnormale winsten welke naar de opvatting van de Regering in de naoorlogse jaren zouden zijn gemaakt en de tariefsverhoging zouden wettigen, waren namelijk in wezen schijnwin- sten. Zoals het gehele Nederlandse bedrijfs leven na de oorlog tot opbouw en vernieuwing van de bedrijven moest overgaan, zo zag ook ons bedrijf zich immers voor de taak geplaatst het tengevolge van de oorlog sterk verouderde en vaak zelfs gehavende theaterpark te reno veren en de opgelopen achterstand op liet ge bied van inrichting en outillage in te halen. Men mag daarbij niet het feit veronachtzamen, dat de exploitanten, afgezien van de door de oorlog geschapen moeilijkheden, in liet alge meen reeds rekening moeten houden met hoge investeringen, opdat de bioscooptheaters hun ontegenzeggelijk belangrijke functie in het openbare leven op alleszins aanvaardbare wijze kunnen blijven vervullen en het publiek een waardige ontvangst kunnen bieden. De talrijke conferenties, welke door de leden van het Hoofdbestuur en de Bondsdirecteur werden gevoerd met de Ministers van Binnen landse Zaken en Economische Zaken, de Ac countantsdienst van laatstgenoemd Ministerie en andere ambtelijke instellingen, hadden tot gevolg dat ook de Regering na kennisneming van de resultaten van het door vermelde dienst ingestelde rentabiliteitsonderzoek tot het in zicht kwam dat handhaving van het buiten sporige tarief der vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen voor de bedrijven funest zou zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken getuigde van dit gewijzigde standpunt in zijn missive van 20 Februari 1954 aan de gemeentebesturen en zijn terzake in de Kamer afgelegde verklaringen naar aanleiding van de door de gemeentebesturen op hem uitgeoefen de critiek. Het stemt tot voldoening dat de meeste ge meenten nadien besloten hebben de verorde ningen op de vermakelijkheidsbelasting meer in overeenstemming te brengen met de toe stand vóór het Regeringsingrijpen. Indien men nochtans moet vaststellen dat een aantal middelgrote en kleinere gemeenten op dit ogenblik nog steeds niet tot herziening is overgegaan, dan kan zulks slechts verwonde ring en wrevel wekken. Uit de houding der betrokken gemeenten valt namelijk af te lei den dat zij de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen als sluitstuk aanwen den voor de gemeentebegroting, hetgeen des te pijnlijker treft wanneer men in aanmerking neemt dat voor amusement als circus- en va riétévoorstellingen, modeshows en voetbalwed strijden in de meeste gevallen een aanzienlijk lager tarief wordt geheven. Niet alleen plaat sen deze gemeenten het bioscoopbedrijf daar door blijvend in een uitzonderingspositie, maar bovendien kan er voor de handhaving van het exceptionele tarief uit een oogpunt van be grotingstechniek nauwelijks reden bestaan. De

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1956 | | pagina 7