voetsporen van anderen te treden, gezien het geheel eigen karakter van het film- en bio scoopbedrijf. Van grote betekenis voor de richting waarin men zou moeten gaan, was het opinieonderzoek, dat het Centraal Bureau voor de Statistiek in samenwerking met de Bond had ingesteld naar de wijze van vrije tijdsbesteding van het Nederlandse volk. Uit het in 1957 verschenen rapport omtrent het bioscoopbezoek viel namelijk af te leiden, dat de relatief geringe frequentie van het bio scoopbezoek in ons land, vergeleken althans bij de situatie in vele andere landen, niet een gevolg is van een mindere appreciatie van film of bioscoop, dan wel van de omstandig heid, dat de Nederlander in het algemeen minder uitgaat. Houdt deze correlatie aan de ene kant een zekere beperking in, aan de andere kant toont zij ook aan, dat het wel degelijk zin heeft pogingen in het werk te stellen om de frequentie van het bioscoop bezoek te vergroten, zulks eventueel in samen werking met het vermaaksleven in het al gemeen. Het Hoofdbestuur had zich reeds in 1958 uitvoerig met de onderwerpelijke materie beziggehouden. Met het oog op de vele inge wikkelde vraagstukken, die zich hierbij voor doen, oordeelde het College het raadzaam een studiecommissie in het leven te roepen, die een zeer ruime opdracht kreeg en waarin belangrijke groeperingen uit het bioscoop- en het filmverhuurbedrijf waren vertegenwoor digd. Deze commissie, die op 14 April 1958 werd geïnstalleerd, was ook in 1959 samen gesteld uit de heren B. W. G. van Royen, voorzitter; J. G. J. Bosman, L. van Domme len, G. J. H. Dujardin, M. Gerschtanowitz, J. Miedema en J. P. M. A. Smulders. Tot zijn overlijden op 29 October maakte ook Mr. H. Wilton deel uit van de commissie. Als secre taris fungeerde de heer H. W. Hagenberg. De studiecommissie heeft mede aan de hand van de uitkomsten ener onder de leden gehouden enquête omtrent reclamemethoden een uitvoerig rapport opgesteld. Naar aan leiding van dit rapport besloot het Hoofd bestuur, na ingewonnen advies van de com missie, een zogenaamde motivation research in ons land te doen instellen door een op dit terrein deskundig instituut, mede in aansluiting op het vorenvermelde onderzoek van het C.B.S. Alvorens mogelijke nadere stappen van ingrijpende aard te doen, achtte het Hoofdbestuur het namelijk te enen male noodzakelijk eerst de resultaten van deze research af te wachten. De hieraan verbonden onkosten werden bestreden uit de middelen, welke de jaarlijkse ledenvergadering op 6 April voor dit soort doeleinden had uitge trokken. Gelet op de omvangrijke en tijd rovende arbeid, verbonden aan het onder zoek, zullen de conclusies ervan eerst in het begin van 1960 bekend worden. Het zal uiter aard van deze conclusies afhangen, of het Hoofdbestuur ertoe zal besluiten de leden ter zake concrete voorstellen te doen. De studiecommissie verstrekte het Hoofdbe stuur in het verslagjaar nog enige andere ad viezen van betekenis. Het plan tot instelling van een systeem van geschenkbonnen voor de bioscoop achtte het Hoofdbestuur voor directe verwezenlijking vatbaar. Bij de opsomming hiervóór van hetgeen in 1959 op reglementair gebied is verricht, is reeds uitvoering gewag gemaakt van het Bedrijfsreglement op de Ge schenkbonnen, dat op 17 November in wer king is getreden en nog in het verslagjaar practische toepassing heeft gekregen. Een andere suggestie van de commissie, welke gunstig door het Hoofdbestuur is ontvangen, betrof het uitgeven van een periodiek, dat als contactorgaan voor de leden zou kunnen fun geren. In dit orgaan zou men allerlei zaken kunnen aansnijden, die van belang zijn voor het opvoeren der exploitatiemethoden. Hier bij valt te denken aan kwesties als service aan het publiek, verbetering van het comfort, technische aangelegenheden, personeelspro blemen etc. Het Hoofdbestuur heeft voorzie ningen getroffen teneinde dit project eerlang in 1960 te verwezenlijken. Aan het einde van het verslagjaar waren bij de commissie nog enige vraagstukken in studie. internationale Filmweek Arnhem 1959 Met het oog op de te treffen voorbereidingen had het Hoofdbestuur zich reeds in 1958 in principe uitgesproken voor het houden van een filmmanifestatie in het verslagjaar in de trant van de Filmweek Arnhem 1955 en de Internationale Filmweek Den Haag 1957. Deze filmweken hadden ontegenzeggelijk hun grote betekenis bewezen als een middel om 38

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1959 | | pagina 39