45
waarvan er twee betrekking hadden op pro
pagandafilms.
Zij adviseerde tot gratis vertoning van 9 pla
ten, alsmede van een propagandafilm voor de
rattenbestrijding, en wel voor de provincie
Utrecht en de provincie Zuid-Holland, zoals
dat vorige jaren al eerder voor andere pro
vincies werd geadviseerd. Verder adviseerde
zij tot het verlenen van reductie op de ver-
toningsprijs van een plaat der Stichting
Bevordering Bescherming Bevolking. In vijf
gevallen weigerde zij een gunstig advies te
geven, omdat het beoogde belang te gering
was om reductie te rechtvaardigen, dan wel
omdat de betrokken instelling al belangrijke
faciliteiten in het verslagjaar had genoten.
Verder werd de aandacht van de Commissie
gevestigd op een film, getiteld „De gouden
Ilsy", welke voor het bij programma der bio
scopen werd verhuurd, doch waarin reclame
zou voorkomen. Naar het oordeel der Com
missie kon de film niet worden beschouwd
als een sponsored film, voor de vertoning
waarvan aan de bioscoopondernemers en
reclamebureaux zou moeten worden betaald.
Uitvoering Regieinent
op het Naamregister
In het verslagjaar werden 655 (678 in 1958)
titels ingeschreven, waarvan er evenwel 114
(144) door wijziging vervielen. Voorts werd
wederom overgegaan tot het uitschrijven van
namen van films, waarvan de exploitatierech
ten vijf jaar waren uitgeoefend en die niet
meer in exploitatie waren. Daarbij bleek, dat
van verscheidene films de auteursrechten
waren verlengd met het oog op voortgezette
exploitatie, zodat in die gevallen tot verlen
ging der inschrijving werd besloten. Enkele
malen werd in strijd met het reglementaire
voorschrift verzuimd titels voor hoofdfilms
te deponeren. De betrokken filmverhuurders
werd verzocht zich aan het reglementaire
voorschrift terzake te houden.
Tegen twaalf filmnamen werden bezwaren
ingediend, waarvan er tien konden worden
geregeld door tussenkomst van het Bonds
bureau. In twee gevallen werd een beslissing
van het Hoofdbestuur gevraagd. Het eerste
betrof een protest van een filmverhuurder
tegen de naam van een film, waarop hij meen
de rechten te kunnen doen gelden. Na uit
voerig onderzoek besliste het Hoofdbestuur,
dat de klacht niet gegrond was, vermits het
opponerend lid niet kon aantonen, dat hij
geldige aanspraken op de film bezat.
In het tweede geval betrof het twee films,
die betrekking hadden op dezelfde stof en
dezelfde titel droegen. Het lid dat de film-
naam het eerst had doen inschrijven, maakte
er bezwaar tegen, dat de collega-verhuurder
- die inmiddels ook een aanvraag tot inschrij
ving in het Naamregister had ingediend
deze naam voor zijn film al in annonceringen
gebruikte, voordat die inschrijving een feit
was. Het Hoofdbestuur maakte uit, dat dit
bezwaar niet opging, omdat het betrokken lid
aan zijn verplichting tot het indienen van een
aanvraag tot inschrijving in het Naamregister
had voldaan en het hier niet alleen ging om
een letterlijke vertaling van de oorspronke
lijke buitenlandse naam, maar bovendien om
de naam van een in de wereld-literatuur
bekend werk op het gebied van letterkunde,
waarnaar de film was vervaardigd.
Toepassing artikel 15 tier Statuten
Het Hoofdbestuur had in het verslagjaar enige
malen te onderzoeken, of het gebruik diende
te maken van zijn in artikel 15 der Statuten
neergelegde bevoegdheid tot het nemen van
strafmaatregelen ten opzichte van leden, die
reglementen en besluiten van de Bond hadden
overtreden, dan wel niet in overeenstemming
met de algemene belangen of de waardigheid
van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf
hadden gehandeld.
In het bijzonder is het Hoofdbestuur weer
opgetreden tegen leden, die zich bij het maken
van reclame hadden bediend van methoden,
welke in strijd waren te beschouwen met de
algemene belangen en de waardigheid van
het film- en bioscoopbedrijf. De bezwaren
van het Hoofdbestuur richtten zich tegen het,
soms gecombineerde, gebruik van onbetame
lijke teksten en afbeeldingen, waaraan het
publiek terecht aanstoot zou kunnen nemen.
Reeds lang neemt het College het standpunt
in, dat dit soort excessieve en onoirbare re
clamemethoden, die de naam en de goodwill
van het gehele film- en bioscoopbedrijf ernstig
in gevaar brengen en daardoor indirect ook
de zakelijke belangen van dit bedrijf kunnen
schaden, niet getolereerd kan worden. Bij
meerdere gelegenheden heeft het Hoofdbe
stuur van zijn visie doen blijken en de leden
ervoor gewaarschuwd, dat zo nodig drastische