ontkend, dat de basis, in samenwerking tussen overheid en bedrijf gelegd, de continuïteit verzekerd heeft, welke ter bevordering van deze productie diende te worden nagestreefd. Gedurende de drie jaar, dat het Productie fonds werkzaam is, heeft een gedeeltelijke financiering plaats gehad van negen speelfilms - waarvan zeven gereed gekomen en twee in productie en van drie jeugdfilms, waarvan twee gereed gekomen en één in productie. Intussen zijn een vijftal plannen in bewerking ter verwezenlijking waarvan te zijner tijd een beroep op het Fonds zal kunnen worden ver wacht. Ook is het schrijven van scenario's door het verstrekken van opdrachten bevor derd. Voor sommige Nederlandse speelfilms bleken bescheiden exportmogelijkheden aan wezig te zijn. De opdrachtportefeuille van onze laboratoria, studio's en copiëerinrichtingen zag er in het algemeen niet ongunstig uit en de reorgani satie en concentratie van een aantal dezer inrichtingen bleken een aanwinst voor het filmbedrijf in ons land en naar wij mogen vertrouwen een versterking van onze positie op het terrein van de filmvervaardiging en -bewerking in de op gang zijnde Europese ontwikkeling. De toenemende activiteit in ons bedrijf heeft ook de organisatorische werkzaamheid geïn tensiveerd, zoals uit de volgende hoofdstukken moge blijken. Het ligt voor de hand, dat hierbij het vraag stuk van de uitzonderlijke lasten op ons bedrijf de bijzondere aandacht van het Hoofdbestuur heeft gehad. Bij herhaling hebben wij in dit verslag met nadruk gewezen op de ongewoon grote fiscale preferentie, welke de overheid toelaat door enerzijds de nieuwe ontspannings- media geheel of nagenoeg geheel te vrijwaren voor extra heffingen en anderzijds ons bedrijf bij uitzondering te doen blijven belasten met een accijns, die inclusief de omzetbelasting niet minder dan 26,4 °/o uitmaakt van de theater ontvangsten. Hierin schuilt een krachtige en zeer eenzijdige belemmering van onze concur rentiepositie, die zoals wij in de aanvang van deze inleiding hebben betoogd uitermate is verscherpt. Het is de Bondsleiding duidelijk geworden, dat langs de gebruikelijke weg via de gemeenten geen wezenlijke verbetering is te bereiken. De activiteit van het afgelopen jaar heeft een vermindering van het gemid delde heffingspercentage ten gevolge gehad van slechts 0,4 nochtans strekte deze zich uit over een groot aantal gemeenten en wat sommige gemeenten aangaat ook over een groot aantal jaren. Er zijn gemeenten, die ons in geen enkel opzicht tegemoet willen komen, andere die zich beroepen op budgetaire moei lijkheden al dan niet verband houdend met de uitkeringsregeling op grond van de finan ciële verhouding met het Rijk. De tijd heeft echter niet stil gestaan. De heffing van belasting op vermakelijkheden geschiedt volgens een stelsel, dat honderdtien jaren oud is, nimmer is bedoeld voor de situatie waarin we thans verkeren en daarin ook niet meer past. De ontwikkeling van de concurrerende ontspanningsmedia, welke het grootste deel van de vrijetijdsbesteding uit maken, onttrekt zich geheel aan de plaatselijke autonomie; het is daarom noch redelijk, noch doelmatig dit bedrijf welks belangensfeer in verhouding tot deze concurrentiemedia even eens los staat van de plaatselijke belangen, bij uitzondering aan de wisselvalligheden van de locale heffingsmogelijkheden over te laten. Nu het vraagstuk van deze belasting de aandacht heeft van de autoriteiten der E.E.G. en ver schillende landen haar hebben afgeschaft of aanzienlijk gereduceerd, zal het stelsel van heffingen op de bioscopen herziening behoe ven, waarbij algehele afschaffing dan wel in afwachting hiervan een uniform en draaglijk overgangstarief (aan de E.E.G. is door de des kundigen een voorlopige heffing van 10% aanbevolen) te overwegen ware. Een oplossing in deze richting is thans door het Hoofdbe stuur met grote aandrang bij de autoriteiten in Den Haag bepleit. Een ander vraagstuk, dat onze bijzondere aan dacht vroeg in het afgelopen jaar, was dat van de commerciële televisie. Dit kreeg immers grotere urgentie door de mededelingen van regeringswege met betrekking tot de toelating van reclame in de televisie en een mogelijke concessie aan een onafhankelijke programma maatschappij. Het lag niet op de weg van onze organisatie zich te mengen in de strijdvragen om de commerciële televisie, maar wel was de nieuwe ontwikkeling aanleiding voor het Bondsbestuur zich terzake enige keren zowel mondeling als schriftelijk tot de bevoegde

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1959 | | pagina 5