65 128.015,48. De boycotmaatregel werd 25 maal (in 1958: 30) toegepast. Aan de goede verstandhouding tussen de leiding van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring en het filmverhuurbedrijf, voorzover dit bij de uiteraard tegengestelde belangen mogelijk is, heeft ook dit jaar niets ontbroken. De Katholieke Filmcentrale heeft in het verslagjaar 462 (in 1958: 513) hoofdfilms gekeurd. In 127 (126) gevallen is de K.F.C, afgeweken van de uitslag der Rijksfilmkeuring. Niet minder dan 27 (in 1958: 14) films werden ontoelaatbaar verklaard. Dit betrof in 26 gevallen films, welke de Rijksfilmkeuring voor per sonen boven achttien jaar toelaatbaar had verklaard. Een der door de K.F.C, verboden films had de Rijks filmkeuring voor personen boven veertien jaar toe gelaten. Van de films, welke de Rijksfilmkeuring voor alle leeftijden had toegelaten, heeft de K.F.C. er 6 (7) in de klasse B, 2 (6) in de klasse C I, één (één) in de klasse C II en één (geen) in de klasse C III ingedeeld. Van de films, toegelaten door de Rijksfilmkeuring voor personen boven veertien jaar, heeft de K.F.C, er 21 (35) ingedeeld in de klasse C I, 9 (5) in de klasse C II, 2 (2) in de klasse C III en er één (één) verboden. Voorts heeft de K.F.C, van de films, die de Rijks filmkeuring had toegelaten voor personen boven achttien jaar, er 35 (38) ingedeeld in de klasse C II, 23 (18) in de klasse C III en er 26 (13) ontoelaat baar verklaard. Uit deze gegevens blijkt duidelijk, dat de kloof tussen de opvattingen van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring en die van de K.F.C, aanzienlijk dieper is geworden. Deze ontwikkeling geeft te denken. De Centrale Commissie voor de Filmkeuring, waarin de verschillende maatschappelijke en levensbeschouwe lijk groeperingen van ons volk vertegenwoordigd zijn, is eerder te voorzichtig met het toelaatbaar ver klaren en classificeren van films dan te vrijgevig. Bovendien dringt het ongecensureerde beeld van de Nederlandse televisie in alle huiskamers door. De buitenlandse televisie-uitzendingen, die waarlijk ook niet getoetst zijn aan de speciale opvattingen van de keuringscommissie van de K.F.C., worden ook in een groot aantal gemeenten, die bij de nakeuring van de K.F.C, zijn aangesloten, dagelijks aanschouwd. Welke zin heeft onder deze omstandigheden het bioscoopprogramma, dat de Rijkscensor gepasseerd is, nog eens aan een speciale nakeuring te onderwerpen en daarbij zulke rigoureuze maatstaven aan te leggen? Men zal begrijpen, dat het Afdelingsbestuur deze ont wikkeling met verontrusting heeft geconstateerd en niet van plan is zich hierbij neer te leggen. Met het Hoofdbestuur is overleg gepleegd over de van Afdelingszijde geuite wens om te overwegen, of het wenselijk is verandering te brengen in de verte genwoordiging van de Bond in het besturend comité van de K.F.C. Aangezien gebleken is, dat deze wens het gevolg was van wederzijds gerezen misverstanden, die inmiddels zijn opgeruimd, bleef er geen reden over om in deze vertegenwoordiging wijziging te overwegen. De tussen haakjes geplaatste cijfers zijn die van het jaar 1958. In de jaarvergadering van 13 Maart zijn de periodiek aftredende bestuursleden, de heren H. S. Boekman, L. Groen, J. P. M. A. Smulders en J. de Wilde her kozen. Voorts werd de heer Boekman opnieuw tot voorzitter en de heer Groen opnieuw tot penning meester benoemd. In dezelfde vergadering werden de aftredende leden van de Ledenraad, de heren J. A. L. Kemps, L. W. R. Meyer en J. de Wilde, herkozen. De heer P. Kijzer, die eveneens als lid van de Ledenraad aan de beurt van aftreden was en ook candidaat was gesteld, wilde geen herbenoeming aannemen. In deze vacature is voorzien door de ledenvergadering van 20 April en wel door de benoeming van de heer C. S. Roem. In de vacatures van het Bestuur, ontstaan door het vertrek van de heer H. P. H. Juten naar het buiten land en in de Ledenraad, ontstaan door het overlij den van de heer J. A. L. Kemps, is voorzien door de benoeming respectievelijk van de heren C. S. Roem en E. Alter. In de Afdelingsvergadering van 3 April is besloten de candidaturen van de heren L. Groen en D. J. van Leen, die als Hoofdbestuursleden aan de beurt van aftreden waren, te steunen. Genoemde heren zijn in de Bondsjaarvergadering van 6 April herkozen. Met betrekking tot de vacature van lid-exploitant in het Hoofdbestuur, ontstaan door het periodiek aftre den van de heer W. K. G. van Royen nam de Afde lingsvergadering het standpunt in, dat de leden-film- verhuurders het advies van de Afdelingsraad ten aan zien van de beide candidaten, de heren W. K. G. van Royen en J. Nijland Jr. zouden volgen. Op de Bondsjaarvergadering werd echter geen advies van de Afdelingsraad bekend gemaakt. Overeenkomstig de door vele leden geuite wens is er op Maandag, 28 December geen Filmbeurs gehouden, omdat deze dag met het oog op de feestdagen ongun stig voor beursbezoek werd geacht. Ook op Maandag, 22 Juni is met het oog op de Arn hemse Filmweek geen Filmbeurs gehouden. Het Bestuur moest zijn standpunt bepalen ten aanzien van een aanvrage van een naamloze vennootschap om als lid-filmverhuurder te worden toegelaten. De ven nootschap was vroeger lid van de Bond geweest, maar had het lidmaatschap wegens verlies der vereisten verloren. In aanmerking nemende de constellatie bij bedoelde vennootschap stelde het Bestuur de Commissie Nieuwe Zaken van zijn afwijzend standpunt in kennis.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1959 | | pagina 64