A fdelingsraa d 66 Onze Afdeling leed een gevoelig verlies door het overlijden van de heer J. A. L. Kemps, directeur van de N.V. Standaard Films. Hij was lid van de Leden raad. Wij waren allen diep geschokt door het ongeluk, dat Mr. H. Wilton, nauw betrokken bij de N.V. City Film, het leven kostte. Beiden zijn op plechtige wijze herdacht in de leden vergadering van 13 November. De moeilijkheden, waarmee ons bedrijf te kampen heeft, zullen in 1960 niet minder worden. Meer dan ooit zullen de filmverhuurders bij het inkopen van films hun kracht moeten zoeken in de kwaliteit en niet in de kwantiteit. Aan het uitbrengen van de films zal steeds meer zorg moeten worden besteed, waarbij niets verwaarloosd mag worden. In deze tijd is het beslist penny wise pound foolish om bijvoor beeld op de post filmfoto's te bezuinigen. Dat wil niet zeggen, dat het geen aanbeveling ver dient op ander terrein naar bezuiniging te streven. Voor zover dit op de weg van de bedrijfsorganisatie ligt, zal het Bestuur aan dit punt de nodige aandacht schenken. Amsterdam, 4 Maart 1960. H. W. HAGENBERG, Administrateur. Zelden hebben wij een jaar gekend, waarin de weers omstandigheden in zo overheersende mate van ongun stige invloed zijn geweest op de bedrijfsresultaten als in het achter ons liggende verslagjaar het geval is geweest. Warme zomers zijn weliswaar zelfs in ons land geen onbekend verschijnsel, doch de vrijwel onaf gebroken periode van stralend weer, die zich uitstrekte van het vroege voorjaar tot laat in de herfst, was een ongekende en voor ons bedrijf uiterst schadelijke ondervinding. In de eerste maanden van het jaar had den wij voorts nog te kampen met een aanhoudende dichte mist, zodat de weersomstandigheden gedurende het grootste gedeelte van het jaar allesbehalve geschikt waren om de gang naar de bioscoop te stimuleren. De bezoekersaantallen en de recettes bleven dan ook, met name in de grote steden, aanmerkelijk beneden die van het voorafgaande jaar, en het lichte herstel, dat in de loop van de maand October inzette, kon nog slechts weinig bijdragen tot verbetering der jaar totalen. Dat deze jaartotalen, wat de bezoekersaantallen betreft, reeds gedurende een reeks van jaren een constant dalend verloop vertonen, is overigens van veel beden kelijker aard dan de in het afgelopen jaar ondervon den tegenslag, berustende op een direct aanwijsbare toevallige oorzaak. Het spreekt dan ook vanzelf, dat onze Raad met grote belangstelling blijft uitzien naar de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van deze tendenz, verricht door de in 1958 tot dat doel door het Hoofdbestuur ingestelde commissie, en in samenhang daarmede door specialisten op het ge bied van de motivation research. Ook al is de voort gezette afbrokkeling van het bioscoopdebiet een in ternationaal verschijnsel, het blijft een gebiedende eis, dat iedere mogelijkheid om het bezoek te stimuleren op bruikbaarheid en doeltreffendheid wordt onder zocht. Hoe teleurstellend het overigens ook moge zijn, dat het bioscoopbedrijf geen deel heeft aan de algemene welvaart en debietsuitbreiding, die het Nederlandse bedrijfsleven in het afgelopen jaar te zien heeft gege ven, niemand zal ontkennen, dat slechte jaren zich in de historie van nagenoeg iedere bedrijfstak voor doen. Het meest betreurenswaardige aspect in ons geval is echter, dat in weerwil van de ongunstige uit zonderingspositie welke onze bedrijven onmiskenbaar innemen in het economische bestel, de fiscale overheid nog onveranderd blijft vasthouden aan de fictie dat de bioscoop een zo uitzonderlijk lucratieve onderne- mingsvorm zou zijn, dat deze niet alleen met alle andere bedrijven over één kam geschoren dient te worden, maar bovendien in aanmerking komt voor voortgezette winstafroming door middel van een extra bedrijfsbelasting in de vorm van belasting op verma kelijkheden. Wanneer men daarbij bedenkt dat, met uitzondering van de voetbalsport en enkele niet gesub- sidieerde ondernemingen, de overgrote meerderheid der aan deze belasting onderworpen instellingen zoals toneel, concert, opera, ballet e.d. veelal aanmerkelijk hogere subsidies ontvangen dan de door deze instel lingen opgebrachte belasting, komt men tot de slot som dat de argumenten voor integrale opheffing der vermakelijkheidsbelasting zich steeds sterker begin nen af te tekenen. Hierbij mag overigens niet uit het oog worden verloren, dat een historisch gegroeide heffing welke bovendien internationaal is aanvaard, niet zonder slag of stoot naar het belastingmuseum zal verhuizen, zeker niet wanneer, zoals zulks in ons land het geval is, de autonome gebieden van Rijks- en gemeentefinanciën daarbij in het geding komen. Toch zal onze Raad waar mogelijk waakzaam en werkzaam blijven, teneinde volledige steun te verlenen aan de bereids door het Hoofdbestuur aangekondigde démarches tot fundamentele herziening van dit onder deel der fiscale politiek. Gezien de uit de recettedaling voortvloeiende vermin dering der contributie-opbrengst, besteedde onze Raad in het verslagjaar grote aandacht aan de financiële situatie onzer bedrijfsorganisatie; zowel de vermogens, positie van onze Bond als het evenwicht tussen de jaarlijkse inkomsten en uitgaven werden bestudeerd, en de daaruit voortgekomen briefwisseling met het Hoofd bestuur toonde aan, dat er in hoofdtrekken geen tegen stellingen bestonden tussen de door dit college en onze Raad gehuldigde opvattingen. Het onzerzijds ge opperde denkbeeld tot het beschikbaar stellen van een voorbegroting vóór de aanvang van elk begrotings jaar moest echter om principiële en practische rede nen worden afgewezen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1959 | | pagina 65