instanties te wenden met het oog op de conse quenties voor het film- en bioscoopbedrijf. Tenslotte zij vermeld, dat de oriënterende besprekingen in de organisatie, die eigenlijk ingeleid waren door het Haagse Bondscongres van 1957, hebben geresulteerd in de instelling van een sociaal-psychologisch onderzoek naar de oorzaken van de degressie der laatste jaren in het bioscoopbezoek, teneinde te onderken nen langs welke wegen en op welke wijze dit beter zou kunnen worden gestimuleerd. Met name werd in dit onderzoek betrokken de betekenis van de bioscoop voor de verschillen de groepen van de Nederlandse bevolking als middel tot bevrediging van speciale behoeften mede in competitie met andere mogelijkheden van vrijetijdsbesteding binnen- of buitenshuis; hierbij is de vraag aan de orde gesteld wat de bioscoop in wezen voor de bevolking kan gaan betekenen alsook de wervende waarde van de verschillende media, die ter stimulering zou den kunnen dienen. Het laat zich aanzien, dat de resultaten van dit onderzoek, welke aan het einde van het verslagjaar nog niet gerap porteerd waren, van nut zullen kunnen zijn bij de concurrentiestrijd tussen ons bedrijf en de exploitanten der andere amusementsmedia. Met bedachtzaamheid wordt dezerzijds de economische aaneensluiting in Europa gevolgd voorzover deze van belang kan zijn voor ons bedrijf. Hierbij bedenke men, dat de publi citeit in bepaalde belanghebbende kringen grotere dingen doet verwachten dan voor ons bedrijf realiseerbaar zijn. Integendeel is waak zaamheid geboden, opdat de toenemende integratie niet nieuwe lasten en belemmerin- gen aan ons bedrijf gaat opleggen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1959 | | pagina 6