Vermakelijkheidsbelasting In de naoorlogse jaren heeft de activiteit van de Bond op het terrein der vermakelijkheids belasting op bioscoopvoorstellingen tot nu toe voornamelijk ten doel gehad de tarieven in de vele gemeenten, die in de jaren 1947 en 1948 tot aanzienlijke verhogingen zijn overgegaan, zoveel mogelijk weer te brengen op het oude peil. Ofschoon dit doel nog niet geheel is verwezenlijkt, heeft de vermakelijkheidsbelas ting landelijk gezien weliswaar langzaam, maar toch zeker, een redelijker niveau bereikt. De belastingdruk was het zwaarst in 1949, toen het feitelijke landelijke netto-heffings percentage voor bioscoopvoorstellingen 33,7 bedroeg. Nadien hebben de Bond en zijn leden een zware strijd gevoerd teneinde de last tot het peil van 1946 en voorgaande jaren te weten circa 19,5%, gereduceerd te krijgen Een belangrijke stap in deze richting beteken de de missive van de Minister van Binnenland se Zaken aan de gemeentebesturen dd. 20 Fe bruari 1954, welke missive het resultaat was van uitvoerige onderhandelingen, waaraan behalve door het Hoofdbestuur werd deel genomen door voornoemde Minister en diens collega van Economische Zaken en door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De Minister van Binnenlandse Zaken heeft na kennisneming van de uitkomsten van het dooi de Accountantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken ingestelde onderzoek naar de rentabiliteit van het Nederlandse bioscoopbedrijf de gemeentebesturen bij de bedoelde missive duidelijk laten weten, dat voor handhaving van de hoge belastingtarie ven, die op instigatie van de Regering in de eerste naoorlogse jaren tot stand waren ge komen ter afroming van de zogenaamde ab normale winsten van de bioscoopbedrijven in die jaren, niet langer reden bestond. Feitelijk kregen de gemeenten hiermede de wenk, dat redelijk te achten herzieningen der vermake lijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen zouden worden goedgekeurd, hetgeen impli ceerde, dat het Rijk zo nodig compensatie zou geven voor een eventuele derving van de ge meentelijke inkomsten als gevolg van deze herziening door middel van verhoogde uit keringen uit het Gemeentefonds. Deze ministeriële uitspraak heeft haar effect niet gemist, zoals de krachtige daling van het landelijk gemiddelde daarna aantoont. Over 1958 bedroeg dit gemiddelde 22,8%. Het is evenwel een zeer frappant verschijnsel, dat een betrekkelijk klein aantal gemeenten nog aan de buitensporige tarieven vasthoudt. Gelet op het ministeriële standpunt moet worden aangenomen, dat deze gemeenten voor hun houding motieven hebben, die meer in het politieke of persoonlijke dan in het begro tingstechnische vlak liggen. Voor de betrokken bioscoopondernemingen is deze situatie des te onaangenamer, omdat zij zeker niet onder gunstiger omstandigheden exploiteren dan de collega's in plaatsen, waar lagere tarieven voor de vermakelijkheidsbelasting worden ge heven. Deze ondernemingen gaan daardoor gebukt onder een extra bedrijfslast, die ge middeld genomen ongeveer 9 der netto recettes uitmaakt. Het Hoofdbestuur heeft zich ook in 1959 weer beijverd om de hardnekkige tegenstand te breken van de laatste burchten der hoge ver makelijkheidsbelasting. In het kader van zijn actie heeft het Hoofdbestuur uitvoerige nota's verzonden aan een aantal van de desbetref fende gemeentebesturen en zijn besprekingen gevoerd met colleges van burgemeester en wethouders en met gemeenteraadsfracties. Bij deze besprekingen was het Hoofdbestuur veel al vertegenwoordigd door de Bondsvoorzitter en de Bondsdirecteur. In andere gevallen ondersteunde het Hoofdbestuur acties van de plaatselijke exploitanten of verstrekte het Col-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1959 | | pagina 7