10
geringer dan men zou veronderstellen. De in
vloed van de door de overheid toegestane sport-
toto mag in dit opzicht evenmin onvermeld
blijven. Daardoor is onze bedrijfstak, die rela
tief al de belangrijkste bron van de vermake-
lijkheidsbelasting is (meer dan de helft van
de totale gemeentelijke inkomsten aan ver-
makelijkheidsbelasting wordt door de biosco
pen opgebracht), practisch ook de enige reële
bron van deze belasting, als men de overheids
inkomsten tenminste in groter verband bekijkt.
Zou men uit het voorgaande afleiden, dat in
zonderheid de vermakelijkheidsbelasting op
bioscoopvoorstellingen dan toch nog altijd van
ongemeen grote betekenis is voor de gemeen
telijke financiële positie, dan is zulks alleen
juist voorzover men deze positie beoordeelt
aan de hand van het eigen belastinggebied der
gemeenten. Men kan echter niet voorbijgaan
aan het feit, dat dit belastinggebied op het
ogenblik een betrekkelijk onbeduidend deel
uitmaakt van hetgeen de gemeenten ten goede
komt uit het totaal der belastingontvangsten
van de overheid (Rijk, provincie, gemeente,
waterschappen etc). De eigen belastingbron
nen van de gemeenten hebben onder andere
door de invloed der uitkeringen uit het Ge
meentefonds over 1958 bijvoorbeeld nog geen
7% bedragen van het totaal der gemeentelijke
inkomsten uit de overheidsbelastingen. Van
dit totaal hebben de inkomsten der gemeenten
uit de heffing der vermakelijkheidsbelasting
op bioscoopvoorstellingen in datzelfde jaar
1,2% uitgemaakt.
Hiertegenover steekt wel scherp af, dat de ver
makelijkheidsbelasting in 1958 voor de bio
scoopondernemingen een last van gemiddeld
22,8% der netto-recettes heeft betekend. Een
dusdanige last oefent een des te zwaardere druk
uit naar gelang bij een verhoging van de be
stedingen van het publiek voor amusement de
grens der rentabiliteit in onze sector steeds
dichterbij komt. De nadelige invloed van de
nieuwe amusementsmedia komt in relatieve
zin tot uiting in het statistisch geconstateerde
afnemende aandeel van het bioscoopvermaak
in het totale vermaak. Ook in absolute zin is
deze invloed duidelijk merkbaar aan de terug
gang van het bioscoopbezoek gedurende de
laatste jaren ondanks de voortdurende toe
neming van de bevolking en de stijgende wel
vaart.
Het behoeft geen betoog, dat het film- en bio
scoopbedrijf speciaal de nadelige invloed van
het televisiemedium ondergaat, dat door zijn
visuele verwantschap de afzetmogelijkheden
van onze bedrijfstak ongunstig beïnvloedt. De
correlatie tussen bioscoopbezoek en televisie
is door het Centraal Bureau voor de Statistiek
in zijn rapport „Bezoek aan Vermakelijkheids-
instellingen en Televisiebezit, Nationaal en
Regionaal-1958" statistisch vastgesteld, waar
bij genoemd bureau tot de slotsom komt, dat
de invloed van de televisie op het bioscoop
bezoek een allerminst te verwaarlozen factor
is. Deze mededinging van de televisie vreest het
Nederlandse film- en bioscoopbedrijf niet. Wel
voelt het zich ten achter gesteld vanwege de
mogelijkheden welke de overheid geeft ter
ontplooiing van het nieuwe medium, dat door
het systeem der verplichte kijkgelden en door
de enorme financiële participatie van de be
zitters van televisietoestellen bijna zonder
risico's werkt, dat bovendien geen weet heeft
van de last der vermakelijkheidsbelasting en
dat terzake van de omzetbelasting een belas
tingprivilege geniet.
Door al deze omstandigheden moet de ver
makelijkheidsbelasting in toenemende mate als
een onbillijke en anachronistische heffing wor
den aangemerkt, welker invloed zich niet alleen
bij de vertoning en verhuur van films doet
gelden, maar die ook een grote belemmering
oplevert bij de pogingen om de Nederlandse
filmproductie van de grond te krijgen. Meer en
meer gaat men internationaal de onbillijkheid
van de heffing van vermakelijkheidsbelasting
inzien. Zo heeft men in Engeland na enige
drastische herzieningen de vermakelijkheids
belasting op bioscoopvoorstellingen in het voor
jaar van 1960, zulks in navolging van de Ver
enigde Staten van Amerika, volledig afgeschaft
Ook kwam in het verslagjaar een niet onaan
zienlijke tariefsverlaging tot stand in Frankrijk
Verder wordt aan het vraagstuk aandacht be
steed in het kader van de Europese Econo
mische Gemeenschap.
Het feit, dat de vermakelijkheidsbelasting in
Nederland een aangelegenheid van gemeente
lijke autonomie is, maakt het uitermate moei
lijk om langs de weg van het individuele over
leg een herziening tot stand te brengen in de
323 gemeenten waar bioscopen zijn gevestigd,
om van een volledige afschaffing maar niet te
spreken. De gang van zaken na de oorlog, waar
omtrent wij in het voorgaande een uiteenzet
ting hebben gegeven, is hiervoor het beste be-