16
Het Productiefonds voor Nederlandse films
Resumerende kan worden vastgesteld, dat de bedrijvigheid in de produktiesector
ook dit jaar weer groot was en dat de reputatie die ons land op het gebied van de
korte films heeft verworven in 1962 opnieuw is verstevigd.
De vooruitzichten voor 1963 zijn gunstig te noemen. Niet alleen staan er wederom
enige hoofdfilms op stapel, doch per het einde van het verslagjaar waren ook
reeds ca. 40 nieuwe korte films in voorbereiding respectievelijk produktie.
Ook de overheid, te weten het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap
pen, heeft andermaal gedemonstreerd het hare tot het welzijn van de Nederlandse
filmproduktie te willen bijdragen en wel door voor 1963 ten behoeve van de korte
films een bedrag van ƒ450.000,— te voteren tegen ƒ400.000,— voor 1962 en
door ten gunste van het productiefonds een bedrag van 425.000— op de Rijks
begroting te plaatsen, zijnde 100.000,— meer dan in het afgelopen jaar. Welis
waar zijn deze bedragen niet voldoende om alle produktiewensen te verwezen
lijken, doch de regelmatige stijging gedurende de laatste jaren duidt er mogelijk
op, dat langs de wegen der geleidelijkheid aan de bestaande verlangens wordt
tegemoet gekomen.
Tenslotte dient te worden vermeld dat in het afgelopen jaar duidelijk is gebleken,
dat het in de filmverwerkende bedrijven minder naar wens gaat. Door het steeds
afnemende aantal ingevoerde negatieven van buitenlandse hoofdfilms, is de hoe
veelheid werk voortdurend afgenomen, hetgeen over het algemeen niet voldoende
door ander werk kon worden gecompenseerd. Uit dien hoofde wordt thans
bestudeerd, welke maatregelen noodzakelijk zijn om het laboratoriumbedrijf in
staat te stellen zich te blijven aanpassen aan de eisen van de voortschrijdende
technieken. In het kader van de ontwikkelingen op E.E.G. gebied is dit uiteraard
voor ons land van groot belang.
Evenals in 1961 werd in het verslagjaar de Stichting Productiefonds voor Neder
landse Films bestuurd door de heren Joh. Miedema, D. J. van Leen en J. G. J.
Bosman, zitting hebbende voor de Nederlandsche Bioscoop-Bond, en de heren
Mr. H. L. s'Jacob en Dr. J. Hulsker, zitting hebbende voor de Minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen, onder voorzitterschap van Mr. H. L. s'Jacob.
Uit de ontwikkeling van de Nederlandse speelfilmindustrie blijkt, dat de opzet
van het Productiefonds ter bevordering van de continuïteit daarin juist is geweest.
Het ligt niet op onze weg in het kader van dit verslag rapport uit te brengen aan
gaande de activiteiten van het fondsbestuur, temeer omdat het ons bekend is, dat
dit bestuur zich met betrekking tot zijn uiterst werkzame aandeel in de stimulering
van de speelfilmproductie bepaalde beperkingen heeft opgelegd op het punt van
de publiciteit. Uit de jongste ontwikkeling van onze speelfilmproductie blijkt
echter, dat het werk van het Productiefonds van de grootste betekenis is; er is nu
reeds een zekere mate van continuïteit verkregen. Zoals bekend is het Productie
fonds voor zijn financiële middelen aangewezen op de bijdragen die het jaarlijks