Hoofdbestuursarbeid 34 De vaart, waarmede de dingen zich in de huidige maatschappij ontwikkelen, heeft in 1962 haar onmiskenbare uitwerking gehad in de sector van de ontspanning in het algemeen en van het film- en bioscoopwezen in het bijzonder. Mocht men na de eerste stormachtige jaren die op de bevrijding volgden, een wat rustiger getij verwachten, de gang van zaken der laatste jaren toont aan, dat de problemen wel van karakter zijn veranderd, maar er daarom niet geringer op zijn geworden. Er is bijna geen belangrijke ontwikkeling, nationaal en internationaal, of het film- en bioscoopbedrijf heeft hiermede te maken. De grote vraagstukken samenhangende met de Europese Economische Gemeenschap gaan ook aan dit bedrijf niet voorbij. Ditzelfde geldt het televisiemedium, vooral nu dit naar vorm en inhoud, naar kwaliteit en kwantiteit, zijn rustpunt nog niet heeft bereikt. De internationale pro blematiek op het gebied van de filmproductie is een zaak, welke het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf evenzeer rechtstreeks aangaat. Van het Hoofdbestuur wordt onder deze omstandigheden een scherp inzicht en een vooruitziende bedrijfs- politiek gevraagd. Inzonderheid is zulks ook het geval met betrekking tot het vraagstuk der speciale lasten op dit bedrijf. De oplossing van dit vraagstuk wordt dezerzijds beschouwd als een zaak van grote urgentie. Dit hoofdstuk geeft een nader inzicht in de omvangrijke arbeid van het Hoofd bestuur in het afgelopen jaar, waarbij de organisatorische vraagstukken in engere zin, bijvoorbeeld de aangelegenheid der filmhuurcondities en de kwestie van de collectieve propaganda, uiteraard weer een grote rol hebben gespeeld. Aan aspecten als het lastenvraagstuk en de buitenlandse betrekkingen zijn elders in dit verslag speciale beschouwingen gewijd. Van de leden van het Hoofdbestuur waren in 1962 aan de beurt van aftreden de hefefa D. J. van Leen, J. Nijland Jr. en C. S. Roem. In de op 9 april 1962 te Amsterdam gehouden jaarlijkse ledenvergadering werden de heren Nijland en Roem bij enkele candidaatstelling herbenoemd. In de vacature van de heer Van Leen, die zich niet herkiesbaar had gesteld, werd voorzien door de benoeming, eveneens bij enkele candidaatstelling, van de heer G. J. H. Dujardin te Driebergen. In de loop van het jaar ontstond een nieuwe vacature in het Hoofdbestuur, doordat de Vice-Voorzitter, de heer H. S. Boekman, wegens drukke zakelijke werkzaam heden zijn zetel in het college beschikbaar stelde. In deze vacature werd als enige candidaat gesteld de heer W. Hemelraad te Utrecht; diens benoeming tot Hoofd bestuurslid vond plaats in de op 26 november te Amsterdam gehouden buiten gewone ledenvergadering. Aan het einde van het verslagjaar was het Hoofdbestuur als volgt samengesteld: Joh. Miedema, Voorzitter, C. S. Roem, Vice-Voorzitter, R. Uges, Secretaris, A. F. Wolff, Penningmeester, W. J. F. van Ewijk, Gedelegeer de, Drs J. A. M. Bouts, G. J. H. Dujardin, W. Hemelraad en J. Nijland Jr, leden. Het Hoofdbestuur vergaderde in 1962 achttien maal; het jaar daarvoor kwam het eveneens achttien keer bijeen. Het Dagelijks Bestuur hield twaalf vergaderingen (in 1961 achttien).

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1962 | | pagina 34