36
week) of minder, aangezien de hierbedoelde ontwikkeling zich bij theaters met
hogere omzetten niet of nagenoeg niet voordeed.
Een voorstel tot wijziging van de artikelen 10 en 11 in vorenvermelde zin werd
door het Hoofdbestuur bij de Ledenraad aanhangig gemaakt. Op dit voorstel
diende de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders een amendement in met de strekking
aan artikel 11 van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden een bepaling toe
te voegen, volgens welke het Hoofdbestuur jaarlijks aan de leden-filmverhuurders
een schriftelijke opgave zou dienen te verstrekken van de door iedere bioscoop
behaalde opbrengsten over het voorafgaande jaar. Het Hoofdbestuur had tegen
het principe van grotere openbaarheid der individuele bedrijfsresultaten als basis
voor het zakelijke verkeer tussen leden-filmverhuurders en leden-bioscoopexploi-
tanten geen bezwaar, zij het, dat doorvoering ervan zijns inziens beide groeperingen
ten goede behoorde te komen. Het college achtte behandeling van het amendement
door de Ledenraad echter niet mogelijk, omdat de beoogde wijziging als zodanig
geen betrekking had op de inhoud van het voorstel van het Hoofdbestuur, weshalve
hier feitelijk sprake was van een nieuw voorstel in plaats van een amendement.
Wel zegde het Hoofdbestuur nadere bestudering van deze aangelegenheid toe. De
Ledenraad sloot zich bij de zienswijze van het Hoofdbestuur met betrekking tot het
amendement aan en aanvaardde het voorstel inzake de artikelen 10 en 11 van het
Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden in zijn op 27 november gehouden ver
gadering.
Het Bedrijfsbesluit Filmvertoning, dat van jaar tot jaar wordt vastgesteld, heeft ten
doel de vertoning van een excessief aantal hoofdfilms in een speelweek te voor
komen. Gezien de bevredigende practijk in 1962 besloot het Hoofdbestuur bij de
Ledenraad een voorstel in te dienen om het besluit tot 1 januari 1964 te verlengen.
Dit voorstel werd op 27 november door de Ledenraad aangenomen, zij het met de
restrictie, dat permanente en reizende bioscopen op eenzelfde avond niet meer dan
één hoofdfilm in vertoning mogen brengen.
Voorts diende het Hoofdbestuur een voorstel in bij de Ledenraad tot prolongatie
van het Bedrijfsbesluit Programmering, hetwelk op 31 december 1962 zou expire
ren. Overeenkomstig dit voorstel werd het besluit, hetwelk een gevarieerde samen
stelling van de bioscoopprogramma's bevordert, door de Ledenraad in zijn op 27
november gehouden vergadering wederom met een jaar verlengd.
De agenda van de op 27 november gehouden Ledenraadsvergadering bevatte
onder meer een voorstel van het Hoofdbestuur tot wijziging van artikel 3 van het
Bedrijfsreglement op de Televisie. Daar nieuwe ontwikkelingen nadere bestude
ring van deze materie gewenst maakten, werd het voorstel op verzoek van het
Hoofdbestuur door de Ledenraad aangehouden.
Sedert 12 oktober 1961 vangen de vertoningsweken der bioscopen in Amsterdam,
's-Gravenhage en Rotterdam in plaats van op vrijdag aan op donderdag. Hiertoe
hadden de leden-bioscoopexploitanten in deze steden destijds besloten, omdat zij
de verschuiving beschouwden als een logische consequentie van de vijfdaagse werk
week en de daarin opgesloten vervroegde aanvang van het vrije weekeinde. Het
Hoofdbestuur was van oordeel, dat tegen de effectuering van deze maatregel door