Ter inleiding Het is niet zonder reden geweest, dat wij in ons vorig jaarverslag het vertrouwen hebben uitgesproken, dat nu de verantwoordelijke minister ten overstaan van de volksvertegenwoordiging verklaard had, dat zijn streven gericht was op een verbe tering van het economisch klimaat in onze bedrijfstak, de verwezenlijking van de ministeriële voornemens slechts een spanne tijds zou vragen. Ook vanuit de Kamer was immers op de regering aandrang uitgeoefend om het film- en bioscoopbedrijf in fiscaal opzicht billijker te behandelen. Door de Staatssecretaris werd toen tijdens de Kamerzitting geantwoord, dat het door hem ingestelde onderzoek had uitgewezen, dat de situatie in het filmbedrijf moeilijk is. Over de fiscale positie van ons bedrijf was dientengevolge overleg gaande met het Ministerie van Finan ciën. Tevens werd hierbij de hoop uitgesproken, dat in de loop van 1962 een oplossing zou kunnen worden gevonden. In dit verslagjaar verklaarde de bewindsman opnieuw, dit keer in de Memorie van Antwoord van 28 februari 1962 betreffende de Rijksbegroting voor dat jaar van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gericht aan de Eerste Kamer, dat zijn streven gericht was op een verbetering van het economisch klimaat in onze bedrijfstak als geheel en dat met zijn bij dit vraagstuk betrokken ambtgenoten nog overleg gaande was. Het standpunt van de Staatssecretaris evenals dat van som mige Kamerleden was het resultaat van de voorlichting, welke het bestuur van onze organisatie in de afgelopen drie jaren welhaast onafgebroken in mondelinge uiteenzettingen en gedocumenteerde nota's aan de autoriteiten had gegeven, zulks ongeacht de informaties welke buitendien aan de ambtelijke instanties werden verstrekt. Halverwege het jaar ontving het Hoofdbestuur de mededeling, dat het interdepartementaal overleg terzake nog niet was afgesloten, maar dat men bleef ijveren voor een oplossing van de door ons aangeroerde problemen. Desondanks is het jaar verstreken zonder dat ons ook maar iets was medegedeeld omtrent het resultaat van het regeringsoverleg. Wel is plaatselijk een herziening van tarieven voor de vermakelijkheidsbelasting voorbereid of toegepast, maar met de meer centrale en principiële aanpak van het lastenprobleem had dit nauwelijks van doen. Zoals het lastenvraagstuk door ons was gesteld, is het wel op de regeringstafel terecht gekomen, maar omtrent de vraag of en op welke wijze het daarvan verdwenen zou zijn, was ons bij het schrijven van dit verslag niets bekend. In de verwachting, die wij redelijkerwijze mochten koesteren, dat het afgelopen jaar ons een althans gedeeltelijke oplossing zou brengen in een voor ons acuut probleem, waarbij naar wij menen ook algemene belangen zijn betrokken, zijn wij daarom diep teleurgesteld. Intussen bieden ook de bedrijfsuitkomsten van het afgelopen jaar nauwelijks reden tot voldoening. De omzetten handhaafden zich bij teruglopende kaartverkoop, zulks dank zij een hoger bestedingsgemiddelde. Maar aan de hand van de index cijfers over de consumptieve besteding van de Nederlandse bevolking, die in het afgelopen jaar een accres vertoonde van circa 7 (sedert 1956 nam deze met 40 toe en gingen onze omzetten met 10 achteruit) kan de ontwikkeling ten onzent slechts als zorgelijk worden aangemerkt. Overigens onthullen deze statistische gegevens nauwelijks de werkelijke gang van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1962 | | pagina 3