Televisie
ingestelde persdienst, welke in algemene zin tot taak heeft de pers van voorlichting
te dienen. De toegenomen publiciteit over allerlei zaken op het terrein van film en
bioscoop, waarvan ongetwijfeld een stimulerende werking uitgaat wat filmbelang-
stelling en bioscoopbezoek betreft, is mede toe te schrijven aan de intensieve
berichtgeving van de onderwerpelijke dienst.
De televisie is èn door haar sterke verspreiding èn door de enorme intensiteit
waarmede zij zich als massamedium doet gelden, in hoge mate bepalend voor de
naoorlogse ontwikkeling op het gebied van de vrijetijdsbesteding. De omstandig
heid, dat het aantal geregistreerde televisietoestellen op 1 januari 1963 1.275.159
bedroeg (tegenover 1.039.858 op 1 januari 1962), getuigt van de krachtige invloed
van de televisie, een invloed welke reeds thans aanzienlijk hoger is te achten dan
die van de radio. Het is duidelijk, dat een dergelijk medium andere meer traditio
nele vormen van ontspanning niet ongemoeid zal laten. Met name is dat het geval
met een in visueel opzicht verwant instituut als de bioscoop.
Het Hoofdbestuur heeft, zonder de concurrerende invloed van de televisie te
onderschatten, altijd het standpunt ingenomen, dat de bioscoop een vooraanstaan
de plaats in het uitgaansleven zal blijven innemen. Dit vertrouwen is vooral geba
seerd op de niet weg te denken sociale en culturele taken van de bioscoop in het
maatschappelijk leven. Of de bioscoop deze taken naar behoren zal kunnen blijven
vervullen, hangt voor een niet gering deel af van twee factoren. In de eerste plaats
zal het noodzakelijk zijn, dat de overheid, die het nieuwe medium dank zij een
concessiestelsel en door het verlenen van belangrijke faciliteiten een bevoorrechte
en in wezen monopolistische positie verschaft, het film- en bioscoopbedrijf de
mogelijkheid laat voor een eerlijke concurrentiestrijd. In dit opzicht moge, wat het
lastenvraagstuk betreft, verwezen worden naar de desbetreffende uiteenzettingen
in een voorgaand hoofdstuk.
Van niet minder betekenis voor de positie van het film- en bioscoopbedrijf is de
wijze, waarop de toepassing van het medium film door de televisie zich uiteindelijk
zal gaan ontwikkelen. Nadrukkelijk wordt hier vooropgesteld, dat het film- en
bioscoopbedrijf zich bepaald niet een exclusieve toepassing van het filmmedium
wil voorbehouden. De omstandigheid, dat er een goede samenwerking bestaat
tussen de Nederlandse televisie en leden van deze organisatie terzake van de ver
vaardiging van voor de televisie bestemde films, bewijst het tegendeel. Anders
staat het echter met de televisie-uitzending van films, die speciaal zijn vervaardigd
voor vertoning in de bioscopen en wier voortbestaan als culturele verworvenheid
door een ongebreidelde uitzending door de televisie kan worden bedreigd. Hierbij
moet in aanmerking worden genomen, dat de concurrerende invloed van de tele
visie-uitzendingen van speelfilms dooreengenomen groter is dan van de meeste
andere uitzendingen, dat de productie van speelfilms uitsluitend denkbaar is bij
handhaving van het huidige systeem van exploitatie in de bioscopen en dat de