42
amortisatiekansen door een bovenmatige uitzending door de televisie zodanig
zouden kunnen dalen, dat de economische basis van de speelfilmproductie zou
worden ondermijnd. De uitzending door de televisie van „bioscoopfilms" moge
haar gedurende een overgangsperiode verlichting geven in bepaalde programme-
ringsmoeilijkheden, gezien de vorenaangegeven correlatie biedt zij de televisie op
langere termijn zeer zeker geen uitkomst. Naar de mening van het Hoofdbestuur
zal de oplossing van dit ingewikkelde probleem slechts hierin kunnen bestaan, dat
de televisie zal moeten streven naar een filmvormgeving, afgestemd op de speciale
eisen welke het televisiescherm stelt. Er zou dan een vorm van co-existentie kun
nen ontstaan, waarbij bioscoop en televisie zich in overeenstemming met ieders
specifieke hoedanigheden ten volle kunnen ontplooien.
Het is met inachtneming van deze principiële opvattingen, waarvan het Hoofd
bestuur ook de Regering in kennis heeft gesteld, dat de verhouding van het georga
niseerde Nederlandse film- en bioscoopbedrijf tot de Nederlandse televisie sedert
1952 is geregeld. Deze regeling is geschied bij een, enige malen herzien, accoord
tussen de Nederlandse Televisie Stichting en de daarin samenwerkende omroep
verenigingen A.V.R.O., K.R.O., N.C.R.V., V.A.R.A. en V.P.RO enerzijds en de
Nederlandsche Bioscoop-Bond anderzijds Het accoord houdt voornamelijk bepa
lingen in betreffende een beperkte voorziening van de televisie met speelfilms en
de vervaardiging van actualiteitenfilms ten behoeve van televisie-uitzendingen. Op
verzoek van het bestuur van de N.T.S. hebben in het verslagjaar onderhandelingen
plaats gevonden tussen dit bestuur en het Hoofdbestuur, welke hebben geleid tot
overeenstemming over enige nieuwe wijzigingen ingaande 1 januari 1963. Deze
veranderingen betreffen voornamelijk de werkmethode van de gemengde com
missie, die dispensatie kan verlenen van sommige bepalingen van de overeenkomst,
en een uitbreiding van het aantal door de Nederlandse televisie in een jaar uit te
zenden hoofdfilms. Dit aantal, eerst 52 per jaar bedragende, is tot 60 verhoogd,
teneinde tegemoet te komen aan het verlangen van de N.T.S. en de omroepvereni
gingen op zaterdagmiddagen een beperkt aantal films uit te zenden die door de
Centrale Commissie voor de Filmkeuring voor alle leeftijden zijn toegelaten.
Hierbij is de restrictie gemaakt, dat laatstbedoelde uitzendingen niet zullen plaats
hebben gedurende feestdagen en de vacantiedagen der lagere scholen. Bovendien
is overeengekomen, dat de dagen waarop normaliter speelfilms door de televisie
kunnen worden uitgezonden aanvankelijk dinsdag, woensdag, en donderdag
voortaan zullen zijn maandag, dinsdag en woensdag, tenzij deze dagen samen
vallen met feestdagen. De practijk is, dat de uitzendingen op maandagavond
plaats vinden. Verder is de bepaling gehandhaafd, dat alleen films zullen worden
uitgezonden wier Nederlandse bioscooppremière veertig maanden van tevoren
heeft plaats gehad.
Bij de uitvoering van het accoord hebben zich in het verslagjaar weinig moeilijk
heden voorgedaan. Op de vorengenoemde gemengde commissie is slechts enkele
malen een beroep gedaan. Deze commissie bestond in 1962 uit de heren C. J.
Blad, C. S. Roem en R. Uges als vertegenwoordigers van de Bond en uit de heren
J. W. Rengelink en Mr A. H. van de Veen namens de N.T.S. De plaats van een