Toepassing artikel 15 der Statuten
Contact met de afdelingen en de leden
47
gemeentelijke nakeuringsbevoegdheid, heeft de Minister van Binnenlandse Zaken,
Mr. E. H. Toxopeus, nadrukkelijk gesteld, dat hij bij aanvaarding van laatstbedoeld
amendement zijn houding nader zou moeten bepalen. Na uitgebreide discussies
over deze aangelegenheid aanvaardde de Kamer tenslotte een voorstel van het
Kamerlid Scheps om de beraadslaging omtrent het wetsontwerp te schorsen, zulks
teneinde de Regering gelegenheid te geven met een wetsontwerp tot wijziging van
de Bioscoopwet ten principale bij de Kamer terug te komen. Zoals de Minister van
Binnenlandse Zaken in de Kamer heeft gezegd, is een zodanige wetswijziging ten
principale geen kwestie die binnen enkele weken of maanden haar beslag zal
krijgen.
Daarmede is ook dit wetsontwerp de weg gegaan van de ontwerpen uit 1940 en
1949, die al evenmin de eindstreep hebben gehaald. Deze herhaalde échecs
bewijzen, dat een regeling bij de wet van een vorm van censuur een hachelijke
onderneming blijft in een land, dat traditioneel een bolwerk is van de vrije
meningsuiting. Moge, gezien deze traditie en de gewijzigde omstandigheden, een
nieuwe wettelijke regeling van de filmcensuur, zo men haar al bij uitzondering
voor dit medium wenst te handhaven, niet meer beperkingen opleggen dan in
verband met de zorg van de overheid voor de openbare orde en goede zeden als
onvermijdelijk worden beschouwd.
Het mag een gelukkige omstandigheid worden genoemd, dat het Hoofdbestuur in
1962 geen gebruik heeft behoeven te maken van zijn in artikel 15 der Statuten
neergelegde bevoegheid om disciplinaire maatregelen te nemen tegen leden die
Statuten of reglementen overtreden, hetzij in strijd handelen met de algemene
belangen of de waardigheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf, hetzij
met de goede naam van de Bond.
Weliswaar werden twee leden voor verhoor ingevolge genoemde statutaire bepa
ling door het Hoofdbestuur opgeroepen, doch het college oordeelde de ernst van
de handelingen niet van dien aard, dat tot strafoplegging moest worden overgegaan.
In beide gevallen werd volstaan met een berisping.
In het verslagjaar heeft het Hoofdbestuur een levendig contact onderhouden met
de afdelingen en de leden. Met het oog op de voorbereiding en wijziging van regle
menten en besluiten werd in het bijzonder met de afdelingen overleg gepleegd. In
tal van gevallen dienden de afdelingen het Hoofdbestuur van advies, onder meer
terzake van de samenstelling van Bondscolleges. Bij vele afdelingsvergaderingen
was het Hoofdbestuur vertegenwoordigd.
Het contact met de leden was in 1962 vooral geconcentreerd op de kwestie van de