zaken. Ook al handhaafde het film- en bioscoopbedrijf zijn positie, intern tekenen
de moeilijkheden zich steeds scherper af. Een analyse van onze omzetten laat aan
stonds zien, dat het bezoek in de premièretheaters in de grote steden bijvoorbeeld
op peil bleef (99,3 de recette daar zelfs een stijging vertoonde (107,2
de overige bioscopen evenwel, die hier nog altijd ruim een derde van de totale
capaciteit uitmaken, liepen in bezoek (90,2 en recette (95,2 aanmerkelijk
terug. Verdeelt men de zaken overeenkomstig de ligging, dus in centrum- en buurt-
bioscopen, dan krijgt men ongeveer een soortgelijke verhouding. Ook landelijk
komt men bij nader onderzoek tot dezelfde opvallende verschillen. De omzetten
zijn meer dan vroeger afhankelijk geworden van de programmering, zelfs van enke
le films, en hebben daarom een incidenteel en wisselend karakter gekregen, dat
onze statistieken niets doet zeggen omtrent grote delen van ons bedrijf. Een en
ander wordt bevestigd door de opbrengst per film. Een onderzoek in deze richting
laat zien, dat bijvoorbeeld met negentien films ruim 20 van de totale bedrijfs-
omzet wordt gemaakt. Bijna de gehele import van een kleine vierhonderd films per
jaar werpt zich op de resterende capaciteit.
Het valt niet moeilijk uit het voorgaande te concluderen, dat door de buiten
landse productie- en distributiemethode min of meer kunstmatig onze buyers
market in een sellers market aan het veranderen is, hetgeen zijn diepste oorzaak
vindt in de concurrentie met de overige ontspanningsmedia, maar hoe dan ook
vele kleinere verhuurders in verlegenheid brengt en de concurrentieverhoudingen
in het bioscoopbedrijf ontwricht. Dit wordt bevestigd door de vermindering van
het exploitantenaandeel in de totaalomzetten, namelijk met 1,6% tegen een
stijging van de filmhuren met 3,4%. De vrij verhuurbare films brachten een
gemiddelde op van 49,9 en de gereglementeerde van 31,4 Deze factoren
accentueren het zorgelijk bedrijfsbeeld van 1962. Het is echter een accent, dat
onze leden aangaat en hun die verantwoordelijk zijn voor een jaarlijkse afroming
met niet minder dan ruim dertien millioen gulden aan extra belastingen op onze
toch wel uitermate bescheiden bedrijf somzetten; deze maken namelijk nog geen
kwart procent uit van de consumptieve besteding.
Hoe ongelijk de resultaten voor onze bedrijfsgenoten ook verdeeld geweest mogen
zijn en hoezeer wij daarbij ook geremd zijn door onevenwichtig hoge lasten, wij
putten moed uit het feit dat met een heir van bijna vijftig miljoen bezoekers in het
afgelopen jaar ons bedrijf een rol blijft vervullen in het sociale leefklimaat van
deze tijd. Opmerkelijk hierbij is de toenemende belangstelling voor de Nederlandse
film, de intensere beleving van de filmkunst en de groeiende populariteit van de
jeugdvoorstellingen.
Werd dus onze organisatorische activiteit in het afgelopen jaar grotendeels beheerst
door de urgentie van het lastenvraagstuk, er waren nochtans factoren te over die
ons werk blijkens de volgende hoofdstukken onverminderd in positieve zin deden
voortzetten tot welzijn van onze leden en het levenskrachtig medium dat ons ten
dienste staat.
Grote aandacht is ook besteed aan de plannen tot wijziging van de Bioscoopwet.
Het terzake in 1961 door de Minister ingediende wetsontwerp is echter door de