bleek te zijn dan aanvankelijk was te overzien, waardoor het interdepartementaal
overleg in deze aangelegenheid nog niet kon worden afgesloten. Hij zegde echter
toe te blijven ijveren voor een oplossing van de problemen van dit bedrijf. De
desbetreffende missive heeft het Hoofdbestuur aanleiding gegeven de Staatssecre
taris te wijzen op bepaalde nieuwe aspecten, die een spoedige verlichting van de
fiscale druk nog meer urgent maakten.
In het verslagjaar werd het Hoofdbestuur nog niet in kennis gesteld van enigerlei
decisie van de Regering inzake het lastenvraagstuk. Wel staat vast, dat een even
tuele oplossing hiervan niet is te verwachten in de vorm van maatregelen op het
gebied van de omzetbelasting. Zowel de Minister van Financiën, Prof. Dr. J. Zijl
stra, als de Staatssecretaris van Financiën, Dr. W. H. van den Berge, hebben in
1962, respectievelijk bij de behandeling van de Begroting voor Financiën voor
1963 en de wijziging van de Wet op de Omzetbelasting, ter beantwoording van
vragen van Kamerleden te verstaan gegeven, dat vrijstelling van omzetbelasting op
bioscoopvoorstellingen niet kan worden overwogen. De Minister heeft daaraan
toegevoegd, dat het niet bij het karakter van de omzetbelasting past onderscheid te
maken tussen bepaalde groepen van ondernemers naar gelang van hun financiële
situatie. Hoe men ook, gezien de feitelijke hantering van het systeem van vrij
stelling van omzetbelasting ten opzichte van ondernemingen in andere bedrijfs
takken, over dit standpunt moge denken, de eliminering van deze mogelijkheid
openbaart meer omtrent de wegen welke de Regering bij haar streven naar een
oplossing van de problemen van deze bedrijfstak zou kunnen bewandelen.
De lange behandelingsduur der tot de Rijksoverheid gerichte verzoeken om ver
lichting van lasten in aanmerking genomen, oordeelde het Hoofdbestuur het
gewenst om, ongeacht de uiteindelijke beslissing terzake van deze verzoeken, bij
de gemeentebesturen aan te dringen op grondige aanpassing van het tarief der
vermakelijkheidsbelasting aan de nieuwe bedrijfssituatie. In de eerste helft van
1962 hadden enige gemeenteraden in ons land besloten tot belastingherzieningen,
welke in het raam van het gemeentelijke financiële beleid getuigden van een be
ter begrip voor de huidige bedrijfsmoeilijkheden. Deze resultaten werden in
de meeste gevallen verkregen na moeilijke en tijdrovende onderhandelingen, waar
in de bedrijfsorganisatie dikwijls een actief aandeel had. Het Hoofdbestuur meende
hieruit te mogen concluderen, dat een verlaging van de druk der vermakelijkheids
belasting ook in andere gemeenten haalbaar zou zijn, temeer daar de Kroon zich
niet verzette tegen de wijzigingen van de bedoelde belastingverordeningen, een
omstandigheid, welke mede mag worden toegeschreven aan de vorenomschreven
stappen van de Bond bij de centrale overheid. Teneinde een actie bij de gemeente
besturen een zo effectief mogelijk verloop te doen hebben, kwam het het Hoofd
bestuur raadzaam voor hieraan leiding te geven. Een speciale commissie, bestaan
de uit de Bondsdirecteur en drie van zijn medewerkers, werd belast met de uit
voering. Deze commissie voorzag de leden-bioscoopexploitanten in de gemeenten,
waar de plaatselijke overheden nog niet waren benaderd over een herziening
van de vermakelijkheidsbelasting, van door hen bij de colleges van Burgemeester
en Wethouders in te dienen adressen. Tevens kreeg zij de taak om de leden van